Wat is het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie?
Slide 5 - Open vraag
In de communicatie heb je in de basis 3 kernbegrippen: Zender - boodschap - ontvanger. Jeroen legt aan Marloes de nieuwe protocollen uit. Wie/wat is hier de zender, ontvanger, boodschap?
Slide 6 - Open vraag
Noem drie voorbeelden van non-verbale communicatie
A
Lachen, praten en knikken
B
Lachen, boos kijken en lesboek
C
Lachen, boos kijken en oogcontact
Slide 7 - Quizvraag
Verbale communicatie is het communiceren zonder woorden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Noem drie voorbeelden van verbale communicatie
A
Praten, fluisteren en schreeuwen
B
Praten, logboek en e-mail
C
Boos kijken, praten en logboek
Slide 9 - Quizvraag
Het overdragen van informatie gaat vaak via een medium. Kies uit de lijst de media die kunnen zorgen voor het overdragen van informatie.
A
Folder en krant
B
Televisie en gesprek
C
Whatsapp en e-mail
D
Gebarentaal
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
In de communicatie wordt vaak gesproken over OMA thuislaten. Waar staat deze afkorting voor?
A
oorzaken, manieren en adviezen
B
opnames, moetjes en aanvullingen
C
oplossingen, maatregelen en aanwijzingen
D
oordelen, meningen en aannames of ongevraagde adviezen
Slide 19 - Quizvraag
Een regel in de communicatie is dat je ANNA meeneemt in een goed gesprek. Waar staat de afkorting ANNA voor?