Oefenen voor oncologie

Oncologie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oncologie

Slide 1 - Tekstslide

Leg uit wat het verschil is tussen euthanasie en palliatieve sedatie

Slide 2 - Open vraag

Welke 2 medicijnen worden er meestal gebruikt bij euthanasie
A
Pijnstillen en Slaapmiddel
B
Slaapmiddel en antibiotica
C
Spierverslapper en slaapmiddel
D
Spierverslapper en pijnstiller

Slide 3 - Quizvraag

Er wordt een slaapmiddel gebruikt, Thiopental. Hierdoor raakt de patiënt in een diepe slaap. 
Daarna volgt een hoge dosis spierverslapper, Pavulon. Hierdoor verslappen alle spieren waardoor de ademhaling uiteindelijke stopt. 
Doseringen zijn variërend. Dit is afhankelijk van de patiënt. Om de procedure snel te laten verlopen, zijn de doseringen wel hoog.

Slide 4 - Tekstslide

Stelling:
Wanneer de patiënt overleden is, mag de eigen huisarts een de dood rapporteren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Nee, de eigen huisarts mag niet de door vaststellen na de euthanasie. Er moet een gemeentelijke lijkschouwer komen om dit vast te stellen. 
Deze moet nauwkeurig te werk gaan want er moet veel worden gerapporteerd. 
  • Tijdstip van Euthanasie
  • Gebruikte middelen
  • Dosering van de medicatie
Daarna zal er overleg gepleegd worden met de officier van justitie en zal het lichaam vrijgegeven worden. 
Pas daarna kan de familie de begrafenisondernemer bellen om de uitvaart te regelen. 



Slide 6 - Tekstslide

Juist of onjuist:
Na het overlijden van de cliënt, stopt jouw zorg. Wanneer de familie vragen heeft, worden zij doorverwezen naar een psycholoog
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Na het overlijden van de cliënt heb jij nog de zorg over de familie en naasten. 
Er moet ruimte zijn voor de problemen van de familie waar ze zelf niet uitkomen. Je kunt hiervoor externe hulp regelen of eventueel een gesprek aanvragen met een arts die niet betrokken van bij de euthanasie. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe noemen we de wetenschap betrokken bij het onderzoeken van gezwellen en tumoren?
A
Dermatoloog
B
Hematoloog
C
Oncoloog
D
Psycholoog

Slide 9 - Quizvraag

Dermatoloog = wetenschap voor huidaandoeningen
Hematoloog = wetenschap voor bloed
Psycholoog = Geestelijke gezondheid

Slide 10 - Tekstslide

Maligne tumor
Benigne Tumor
- Groeit niet door ander weefsel heen
- Verspreidt zich niet door het lichaam heen
- hebben geen schil waardoor cellen los kunnen laten
- Dit noemen we kanker

Slide 11 - Sleepvraag

Om kanker succesvol te behandelen is vroegtijdig opsporen hiervan een noodzaak.
Noem 3 manieren om kanker vroegtijdig te kunnen signaleren

Slide 12 - Open vraag

Noem 3 manieren waarop een kwaadaardige tumor zich kan verspreiden

Slide 13 - Open vraag

Welke 4 verschijnselen zijn kenmerkend voor de cliënt op het sterfbed?

Slide 14 - Open vraag

Welke van onderstaande levensbeëindigingen gaat alleen op eigen verzoek van de cliënt?
A
Abstineren
B
Euthanasie
C
Palliatieve sedatie
D
Allemaal

Slide 15 - Quizvraag

De arts heeft de dood vastgesteld, maar is er niet van overtuigd dat het hier om een natuurlijke dood gaat. De arts moet een verklaring van overlijden invullen.
A
Juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Het mondslijmvlies droogt uit doordat de patiënt vaak met de mond open ademhaalt. Wat kun je de patiënt aanbieden om verlichting te geven?
A
Vochtige gazen
B
Mondswaps
C
D
Alle 2 zijn goed

Slide 17 - Quizvraag

Welke specifieke problemen kunnen zich voordoen bij palliatieve en terminale zorg? Verklaar je antwoord

Slide 18 - Open vraag

Wat is de WHO pijnladder en hoe is deze opgebouwd? Benoem bij elke stap een medicijn

Slide 19 - Open vraag

WHO pijnladder
Stap 1: Paracetamol of NSAID. Deze 2 kunnen ook in combinatie met elkaar gegeven worden. Een voorbeeld van een NSAID: Ibuprofen, diclofenac, naproxen
Stap 2: Zwakke opiaten zoals Codeïne, tramadol , temgesic
Stap 3: Opiaten in pil vorm zoals Morfine, Fentanyl, oxycodon, oxynorm
Stap 4: Parenterale opiaten, dus buiten het maagdarm kanaal om. Hieronder vallen toedieningen via infuus, transdermaal, intramusculair enz.

Je ziet vaak dat de stappen gecombineerd worden. Dus wanneer iemand in stap 3 zit, heeft hij ook paracetamol, ibuprofen en oxycodon. 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is escape medicatie?
A
Medicatie zie gebruikt wordt wanneer de cliënt dit wil
B
Medicatie die gegeven wordt bij medicijn verslaving
C
Medicatie die gegeven kan worden bij doorbraakpijn
D
Slaapmedicatie

Slide 21 - Quizvraag

Bij "heartbeating" donatie is de cliënt hersendood verklaard en geschikt voor orgaan donatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Donatie
We kennen 3 vormen donatie:
  • Heartbeating donatie
    Hierbij is de cliënt hersendood maar er is nog wel een circulatie. Een IC-team zorgt voor beademing van de cliënt zodat de organen wel voorzien blijven van zuurstof en dus niet afsterven. De organen worden door een speciaal team uitgehaald en meteen getransporteerd. 
  • non-heartbeating donatie
    Hierbij kunnen alleen, via een speciale procedure direct na overleiden, de nieren, alvleesklier en lever worden gedoneerd.
  • Weefsel donatie
    Hartkleppen, botweefsel, hoornvlies, huid. Deze weefsels kunnen langer bewaard blijven

Slide 23 - Tekstslide

Bij klinisch dood is er nog een bloedcirculatie
A
Juist
B
Niet juist

Slide 24 - Quizvraag

Klinisch dood en hersendood
Wanneer iemand klinisch dood is, is er geen hersen activiteit meer, geen ademhaling en is er ook geen circulatie meer. Wanneer iemand overleden is, zien we lijkvlekken verschijnen. Dit is het verzakken van het bloed naar het laagst gelegen deel van het lichaam. Deze ontstaan vaak al na 15 minuten nadat iemand is overleden. Een uur na overlijden streed er rigor mortis op (lijkstijfheid). Dit duurt max 12 uur. Daarna verslapt het lichaam weer (na 30 uur). Dit komt door een chemisch proces in het lichaam waardoor alle spieren nog 1 keer aanspannen. Na die 30 uur start het ontbindingsproces van het lichaam. 
Hersendood is wanneer er geen hersenfuncties meer waarneembaar zijn op het EEG. De cliënt heeft nog wel een hartslag en bloedcirculatie. Dit kan alleen op een IC, omdat er namelijk ook geen ademhaling is. Dit wordt kunstmatig gedaan door beademingsapparatuur. 

Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel dagen na overlijden moet iemand zijn begraven of gecremeerd?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 26 - Quizvraag

Wet op lijkbezorging
In de Wet op de lijkbezorging (1991) is vastgelegd dat iedereen recht heeft op een uitvaart, ook als niemand hierin voorziet. In de wet is ook vastgelegd wat er moet gebeuren met het lichaam van een overledene.

Onderwerpen die in deze wet aan de orde komen zijn: Door wie en hoe de dood wordt vastgesteld. Wanneer een uitvaart moet plaatsvinden. Het registreren van een overlijden.
Bij wet is geregeld dat cremeren of begraven niet langer dan 5 dagen na overlijden moet gebeuren. Er zijn uitzonderingen, deze moeten aangevraagd worden bij de burgemeester.

Slide 27 - Tekstslide