Unit 2.4 + 2.7

Unit 2: It's delicious!
  • Vocabulary - Unit 2

  • Grammar:
     - there is / there are
     - some / any
     - quantifiers
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Unit 2: It's delicious!
  • Vocabulary - Unit 2

  • Grammar:
     - there is / there are
     - some / any
     - quantifiers

Slide 1 - Tekstslide

Lesson Goal
1. I can recall unit 2 words.

2. I can write what how much I eat for breakfast.

3. I can write what I eat for dinner.

Lesson Plan
Quiz
+
Wider World - Unit 2.4 + 2.7
+
Exit ticket

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Task: My perfect town (Work in pairs).

1. Decide which restaurants, cafés and takeaway places are in your perfect town. Label buildings A–H on the plan.

2. Ask and answer about your town. Use: 
- Is there a/an and 
- Are there any  

3. Can you find all the places in your partner’s town before they find all of yours?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Qauntifiers: Uitleg
Quantifiers = Worden gebruikt om de hoeveelheid of het bereik van een zelfstandig naamwoord aan te geven. 

Ze geven informatie over het aantal, de hoeveelheid of de mate van iets. 

Quantifiers kunnen worden gebruikt met zelfstandige naamwoorden, telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden om precieze details over een object of een actie te geven.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Telbare zelfstandige naamwoorden = countable nouns
wanneer
wat
voorbeeld
a
burger / uniform / banana / hamburger
an
egg / apple / orange
some
appels / eggs / tomatoes
+
a lot of
chips / carrots / apples / strawberries
any / many
hamburgers / fishfingers / grapes biscuits
?
any / many
eggs / brownies / cookies / hot dogs

Slide 10 - Tekstslide

Regel: a / an (een)
a
an
Als de eerste letter van het volgende word klinkt als een medeklinkker, gebruik je: a
Als de eerste letter van het volgende woord klinkt als een klinker, gebruik je: an
meklinker:
b / c / d / e / f / g / h / j / k / l / m / n .....
klinker:
a / e / i / o / u
a banana / a dog / a hamburger / a lemon 
an apple / an egg / an onion / 
an orange
a uniform [j] / 
an hour [o] / 

Slide 11 - Tekstslide

ontelbare zelfstandige naamwoorden = uncountable nouns
wanneer
wat
voorbeeld
a
x
an
x
some
milk / water / bread / cheese / orange juice
+
a lot of
information / meat / breakfast cereal 
any / much
tea / salt / sugar / butter / breakfast
?
any / much
soup / coffee / butter / lunch 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

2. GRAMMAR
Fill in the correct article.

Slide 15 - Tekstslide

Is there ______ apple in the cupboard?

Slide 16 - Open vraag

There's ______ banana in the fridge.

Slide 17 - Open vraag

______ potato is healthier than ___ chocolate bar.

Slide 18 - Open vraag

Let's make ____ Dutch omelette!

Slide 19 - Open vraag

1. GRAMMAR
Complete the sentences by choosing the correct word or expression.

Slide 20 - Tekstslide

How _______ (much / many) meat is there on the woman's plate?

Slide 21 - Open vraag

How _______ (much / many) chips are there?

Slide 22 - Open vraag

How _______ (much / many) salt is there in the dish?

Slide 23 - Open vraag

Weektaak check: Unit 2.4 + 2.7
Unit 2.4
Task: 3 + 5

Extra!
pg 119: 1 + 2
Unit 2.7
Task: 1 + 2 + 3

Slide 24 - Tekstslide

Exit Ticket
1. I can recall 10 words from unit 2.

2. I can write what how much I eat for breakfast.

3. I can write what I eat for dinner.




Slide 25 - Tekstslide

10 unit 2 words

Slide 26 - Woordweb

How much food do you eat for breakfast?

Slide 27 - Open vraag

What do you eat for dinner?

Slide 28 - Open vraag

nieuwe termen
  • zelfstandige naamwoorden = nouns
  • telbare zelfstandige naamwoorden = countable nouns
  • ontelbare zelfstandige naamwoorden = uncountable nouns
  • medeklinkker = consonant
  • klinker = vouwel

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide