2AH - F & getallen - 7/3 - c.3 ed.6

Aujourd'hui
  • Lire
  • Exercices 
  • Les nombres
Lundi 7 mars
Buts: Ik ken de getallen 0-100 in het Frans & ik ken woorden die te maken hebben met kleding.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
  • Lire
  • Exercices 
  • Les nombres
Lundi 7 mars
Buts: Ik ken de getallen 0-100 in het Frans & ik ken woorden die te maken hebben met kleding.

Slide 1 - Tekstslide

F Lire
Prenez page 118

We gaan ons oriënteren op de tekst. 
Lees de titel, de inleiding, de tussenkopjes en bekijk de plaatjes.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het onderwerp
van de tekst?

Slide 3 - Woordweb

Wat betekent de titel?

Slide 4 - Woordweb

Wat voor soort tekst is dit?

Slide 5 - Woordweb

Au travail!
Maak nu opdracht 25b en 26ab op blz. 118 & 120

Tip: gebruik voca F op blz. 129 als hulplijn! 
Klaar? Leer voca F
timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

Corriger

Slide 7 - Tekstslide

Les nombres
1. corriger in duo's
2. corriger en classe
3. jeu

Slide 8 - Tekstslide

Exercice 1
20 = vingt
16 = seize
8 = huit
21 = vingt et un
25 = vingt-cinq
45 = quarante - cinq
3 = trois
7 = sept
58 = cinquante - huit
4 = quatre
Exercice 2
a. deux
b. neuf
c. cinquante-quatre
d. quarante-quatre
e. cinq
f. sept
g. dix-huit
h. six
i. trente-sept
j.  vingt-quatre


Slide 9 - Tekstslide

Exercice 3
1. trois
2. sept
3. quatre
4. cinq
5. douze
6. quarante
7.  onze


Exercice 4
1. sept
2. dix-sept
3. neuf
4. vingt
5. seize
6. trente
7. deux
8. six
9. trois
10. dix

Slide 10 - Tekstslide

Exercice 5
cinquante
cinquante-cinq
dix
quarante
quarante-cinq
quatre-vingts
quatre-vingt-dix
quatre-vingt-cinq
soixante


soixante-quinze
trente
trente-cinq
vingt
vingt-cinq
soixante-cinq
soixante-dix
quatre-vingt-dix
cent

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Vouloir & pouvoir
willen en kunnen

Slide 17 - Tekstslide

Welke vorm hoort bij welke persoon?
je
tu
il
nous
vous
elles
voulons
veulent
veux
veux
veut
voulez

Slide 18 - Sleepvraag

VOULOIR (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 19 - Tekstslide

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 20 - Sleepvraag

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 21 - Tekstslide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 22 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 23 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 24 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 25 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Slide 26 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Slide 27 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Slide 28 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Slide 29 - Open vraag