Grammatiktrainer Geschlecht der Substantive

Geschlecht der Substantive
In deze trainer oefen je het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
Bij elk onderdeel staat de bijbehorende pagina uit het boek.
Bij het maken van de oefeningen is het handig om de theorie uit het boek bij de hand te hebben.

In deinem Buch brauchst du Seite 275

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Geschlecht der Substantive
In deze trainer oefen je het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
Bij elk onderdeel staat de bijbehorende pagina uit het boek.
Bij het maken van de oefeningen is het handig om de theorie uit het boek bij de hand te hebben.

In deinem Buch brauchst du Seite 275

Slide 1 - Tekstslide

Geschlecht der Substantive
(Seite 275 im Buch)
männlich (der / mein)
Mannelijke personen of dieren.
Dagen, maanden, seizoenen en woorden die met het weer te maken hebben.

sächlich (das / mein)
het-woorden
verkleinwoorden (-chen, -lein)
woorden uit een andere taal
weiblich (die / meine)
Vrouwelijke personen of dieren.
Woorden die eindigen op
-heit, -keit, -schaft, -ung,-ion, - tät, -ik en veel woorden die eidigen op -e
het geslacht van het zelfstandig naamwoord leer je altijd mee met de woordenlijsten

Slide 2 - Tekstslide

der / mein
mannelijke personen en dieren
dagen, maanden, seizoenen en windrichtingen
veel woorden die eindigen op -er


das / mein
het-woorden
verkleinwoorden
woorden uit een andere taal
die / meine
vrouwelijke personen en dieren
woorden die eindigen op
-heit, -keit, -ung, -ion, -ik en veel woorden die eindigen op -e


die / meine
meervoud
Vater
Musik
Internet
Eltern
Freiheit
Dezember
Hotel
Autos
Westen
Mittwoch
Handy
Übung
Laptops
Päckchen
Kater
Miete
Marmelade
Lehrer
Tasche
Herbst
Cousins
Wasser
Eis
Küche
Betten
Gäste
Brot
Schule
Ei
Motivation

Slide 3 - Sleepvraag

Das ist ___ Schule.
A
mein
B
meine

Slide 4 - Quizvraag

Wie heißt ___ Freundin?
A
dein
B
deine

Slide 5 - Quizvraag

Wie alt sind ___ Großeltern?
A
dein
B
deine

Slide 6 - Quizvraag

Am 21. Juni beginnt ___ Sommer.
A
der
B
das
C
die

Slide 7 - Quizvraag

___ Hotel ist hier.
A
Der
B
Das
C
Die

Slide 8 - Quizvraag

Wo ist ___ Toilette?
A
der
B
das
C
die

Slide 9 - Quizvraag

___ Eltern sind verheiratet.
getrouwd
A
Mein
B
Meine

Slide 10 - Quizvraag

___ Mountainbike ist neu.
A
Der
B
Das
C
Die

Slide 11 - Quizvraag