19. opdracht 6 betoog

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer

LESDOELEN
- je kent de regels van de tegenwoordige tijd
- je kent structuur van een betoog

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer

LESDOELEN
- je kent de regels van de tegenwoordige tijd
- je kent structuur van een betoog

Slide 1 - Tekstslide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu werk ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger werkte zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gewerkt
onvoltooid deelwoord:                             werkend knikte ik
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de werkende student

Slide 2 - Tekstslide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk of zwak. 
Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik wil geen thee.

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij wilt thee. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij willen koffie. 

Slide 3 - Tekstslide

De piano van de buurman (smergelen)

Slide 4 - Open vraag

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
► 22 maart: het betoog
week erop: de reflectie en controle van jouw verslag met behulp van opdracht 8.
29 maart: Goede Vrijdag

Deadline Schrijfdossier 28 maart 00:00 uur, via CumLaude inleveren


Slide 5 - Tekstslide

3. HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 6 - Tekstslide

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 7 - Tekstslide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 8 - Tekstslide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 9 - Tekstslide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 10 - Tekstslide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.


- Sluit passend af met jouw naam.

Slide 11 - Tekstslide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na


Slide 12 - Tekstslide

Stelling/standpunt:
Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 13 - Poll

Waarom moeten katten binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 14 - Open vraag

Waarom moeten katten niet binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 15 - Open vraag

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen?
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 17 - Quizvraag

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 18 - Tekstslide

5. DE VOLGENDE KEER
... schrijf je de reflectie!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

EINDE VAN DE LES

Slide 21 - Tekstslide