20. betoog

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het slot/de reflectie/de evaluatie
4.  De opdracht
5.   De volgende keer

NB Deadline StartUp 25 mei (Linde, Tess, Quinthe, Jona, Dieuwertje, Bram)

LESDOELEN
- je weet waar je op moet letten bij een reflectie

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het slot/de reflectie/de evaluatie
4.  De opdracht
5.   De volgende keer

NB Deadline StartUp 25 mei (Linde, Tess, Quinthe, Jona, Dieuwertje, Bram)

LESDOELEN
- je weet waar je op moet letten bij een reflectie

Slide 1 - Tekstslide

Wat onder werkwoordspelling valt:

persoonsvorm tegenwoordige tijd:                       nu begrijp ik het
persoonsvorm verleden tijd:                                       vroeger begreep ik het
voltooid deelwoord:                                                       ik heb het begrepen
onvoltooid deelwoord:                                                  begrijpend knikte ik
gebiedende wijs:                                                            begrijp dat dan!
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:    de begrijpende student

Slide 2 - Tekstslide

STAP 1
Wat doe je eerst bij werkwoordspelling? 

Stap 1: je zet de zin in een andere tijd en vindt daardoor de ... 




                                                       Volgende slide: quizvragen hierover

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 6 - Open vraag

Antwoorden
Wie dit leest ► de pv is: 
  • leest

Betekent dit dat? ► de pv is: 
  • betekent

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► de pv is:   
  • wordt

Slide 7 - Tekstslide

STAP 2
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 


Stap 2: je zoekt het hele werkwoord (het infinitief) van de pv.
Let op scheidbare werkwoorden (indienen, bijvoeren)
                 
                                                       Volgende slide: quizvragen hierover



Slide 8 - Tekstslide

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Wie dit leest

Slide 9 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Betekent dit dat?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 11 - Open vraag

Antwoorden
Wie dit leest ► het hele ww van de pv is: 
  • lezen

Betekent dit dat? ► het hele ww van de pv is: 
  • betekenen

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► het hele ww van de pv:  
  • worden

Slide 12 - Tekstslide

STAP 3
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.

Stap 3: je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord van de persoonsvorm. Dat is je basis. 


                                               Volgende slide: quizvragen over de stam








Slide 13 - Tekstslide

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 14 - Open vraag

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 15 - Open vraag

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 16 - Open vraag

Antwoorden
Wie dit leest ► de stam van de pv is: 
  • lez (-en)  De ik-vorm is ...

Betekent dit dat? ► de stam van de pv is: 
  • beteken (-en) De ik-vorm is ...

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie de stam van de pv is: 
  • word (-en) De ik-vorm is ...

Slide 17 - Tekstslide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken
Kappen - de stam 'kapp' wordt de ik-vorm kap
Bewegen - de stam 'beweg' wordt de ik-vorm beweeg
Worden - de stam 'word' is hetzelfde als de ik-vorm: word.








Slide 18 - Tekstslide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
dinsdag 2 april: de reflectie. Je rondt opdrachten af, controleert jouw dossier met behulp van opdracht 8 en daarna kan je jouw Schrijfdossier via CumLaude uploaden. 

Deadline 2 april 24:00 uur.


Slide 19 - Tekstslide

3. HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 20 - Tekstslide

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 21 - Tekstslide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 22 - Tekstslide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 23 - Tekstslide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 24 - Tekstslide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.


- Sluit passend af met jouw naam.

Slide 25 - Tekstslide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na



Vanaf de volgende slide oefen je met het betogen. 

Slide 26 - Tekstslide

Stelling/standpunt:
Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 27 - Poll

Katten moeten binnen blijven, want...

Geef één argument.

Slide 28 - Open vraag

Katten moeten naar buiten, want...

Geef één argument.

Slide 29 - Open vraag

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 30 - Quizvraag

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen?
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 31 - Quizvraag

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 32 - Tekstslide

5. DE VOLGENDE KEER
... schrijf je de reflectie en kan je vragen stellen over de opdrachten.

Het tweede lesuur starten we met Bouwsteen 4: samenhang. 

Slide 33 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier / na 2 april
Bouwsteen 04. dinsdag 9 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- dinsdag 16 april bouwsteentoets 04.

Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Daisy, Dieuwertje
►Mail mij jouw besluit.


Slide 34 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 35 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier / na 2 april
Bouwsteen 04. dinsdag 9 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- dinsdag 16 april bouwsteentoets 04.
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Daisy, Dieuwertje
►Mail mij jouw besluit.

Bouwsteen 05. dinsdag 23 april ►Hoofd- en bijzaken
- dinsdag 7 mei bouwsteentoets 05.
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Dieuwertje, Linde, Noëlle
► Ook hier geldt: mail mij jouw besluit

Slide 36 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 06. dinsdag 21 mei ► Argumenteren
- dinsdag 28 mei bouwsteentoets 06
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Nicole, Noëlle, Tess

Bouwsteen 07. dinsdag 4 juni ► Evalueren
- dinsdag 11 juni bouwsteentoets 07
Wie hoeft deze bouwsteen niet te doen: Tess 

Slide 37 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 07. dinsdag 4 juni ► Evalueren
- dinsdag 11 juni bouwsteentoets 07
Wie hoeft deze bouwsteen niet te doen: Tess 

Bouwsteentoets 08. dinsdag 18 juni ► Samenvatten
- dinsdag 25 juni bouwsteentoets 08

Eindtoets Bouwstenen dinsdag 2 juli 
Nulmeting Grammatica en Spelling dinsdag 9 juli

Slide 38 - Tekstslide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; opgaven 13, 14; opgaven 16 t/m 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 12; opgaven 23 t/m 27 en
opgaven 29 t/m 32. 

Woordenschat: bouwsteen 3 Inleiding, kern en slot
Tussentoets (niet oud)


Slide 39 - Tekstslide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 40 - Tekstslide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 41 - Tekstslide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren
Tussentoets (niet oud)

Slide 42 - Tekstslide