PA 1 Capítulo 5 gramática

Opfrislesje!
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Opfrislesje!

Slide 1 - Tekstslide

Als je aan Spaans (de taal) denkt, wat weet je dan nog van vorig jaar?

Slide 2 - Open vraag

Sleep de  vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... te llamas?
¿... años tienes?
¿... está mi móvil?
¿... es tu número de teléfono?
Cómo
Cuántos
Dónde
Cuál

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Spaans...?

'Mijn oma is 79 jaar oud'
A
Mi abuelo tiene setenta y nueve años
B
Mi abuela tiene setenta y nueve años
C
Mi abuelo tiene sesenta y nueve años
D
Mi abuela tiene sesenta y neuve años

Slide 5 - Quizvraag

Completa las frase con una forma de 'tener'
Nosotros ___________ una mochila.

Slide 6 - Open vraag

Completa las frase con una forma de 'tener'
Tú ___________ un amigo.

Slide 7 - Open vraag


A
tenemos
B
tenéis
C
tienes
D
tiene

Slide 8 - Quizvraag

usted
(= u)
A
tengo
B
tenemos
C
tienes
D
tiene

Slide 9 - Quizvraag

Mis primos
A
tiene
B
tienen
C
tenéis
D
tenemos

Slide 10 - Quizvraag

mi padre y yo
A
tienen
B
tengo
C
tenéis
D
tenemos

Slide 11 - Quizvraag

Tú y tus hermanos
A
tienen
B
tengo
C
tenéis
D
tenemos

Slide 12 - Quizvraag

Mi amiga Ana y yo ___________ 18 años.

Slide 13 - Open vraag

De moeder
De neef
De ooms & tantes
De dochter
El abuelo
Los tíos
La madre
El primo
La hija

Slide 14 - Sleepvraag

1. Bezittelijk voornaamwoord
Hier volgen een aantal vragen over het bezittelijk voornaamwoord.

Denk goed aan of het enkelvoud / meervoud / mannelijk / vrouwelijk moet zijn!

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord?
A
La tienda
B
Ser
C
Mis
D
Los pantalones

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
Vuestra
B
Su
C
Tus
D
Me

Slide 17 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?
mijn
jouw
zijn/haar/uw
ons/onze
jullie
hun/uw (mv)
Mi/mis
vuestro/-a
vuestros/-as
nuestro/-a
nuestros/-as
Tu/tus
Su/sus
Su/sus

Slide 18 - Sleepvraag

Vul in:
_____ (mijn) tienda favorita es Zara
A
Mis
B
Mi

Slide 19 - Quizvraag

Vul in:
¿Cuánto cuestan ___ (jouw) zapatillas?
A
tus
B
tu

Slide 20 - Quizvraag

Vul in:
___ (onze) ropa es cara

Slide 21 - Open vraag

Vul in:
¿Cómo se llaman ___ (jouw) padres?

Slide 22 - Open vraag

Vul in:
Los zapatos son de Erica y Silvia.
Son ____ (hun) zapatos.

Slide 23 - Open vraag

2. Los números hasta 1000
Nu volgen er een aantal vragen over de getallen t/m 1000 die je hebt geleerd.

Lees de vraag goed en let op de spelling!

Slide 24 - Tekstslide

1000 =
A
mil
B
million

Slide 25 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde (je begint bij 0)
1
2
3
4
5
cero
ochenta y tres
ochocientos trece
quinientos veinticuatro
ciento setenta y dos

Slide 26 - Sleepvraag

Welk cijfer wordt hier genoemd?

'En la tienda hay doce probadores'
A
212
B
2
C
200
D
12

Slide 27 - Quizvraag

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Madrid tiene ciento cincuenta autobuses'
A
115
B
150

Slide 28 - Quizvraag

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Las gafas de sol cuestan trescientos noventa y siete euros'
A
379
B
397

Slide 29 - Quizvraag

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'En el restaurante hay seiscientas dieciocho personas'
A
618
B
718

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf nu zelf het cijfer:
setecientos veintiseis

Slide 31 - Open vraag

Schrijf nu zelf het cijfer:
docscientos sesenta y cinco

Slide 32 - Open vraag

Schrijf nu zelf het cijfer:
ochocientos quince

Slide 33 - Open vraag

Schrijf nu zelf het cijfer:
ciento nueve

Slide 34 - Open vraag

3. Toekomende tijd
Hier volgen een aantal vragen over de Toekomende tijd die je hebt geleerd in Bron J.

Dit gebruik je als je iets wilt zeggen dat nog moet gebeuren of als je iets van plan bent. 

Slide 35 - Tekstslide

Hoe maak je deze Toekomende tijd?
A
ir + de + heel werkwoord
B
ir + a + heel werkwoord
C
ser + de + heel werkwoord
D
ser + a + heel werkwoord

Slide 36 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord 'ir'?
Geef alle zes de vormen.

Slide 37 - Open vraag

Hoe vertaal je 'voy a ...'
A
Ik wil naar..
B
Ik rijd naar..
C
ik ga naar..
D
Ik kom uit..

Slide 38 - Quizvraag

Vul in..
(Ik ga) _____ a comprar camisetas
A
voy a
B
va a

Slide 39 - Quizvraag

Vul in..
Mi madre ___ a hablar con mi amiga.
A
voy
B
va

Slide 40 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Wij gaan iets drinken'

Slide 41 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaan betalen'

Slide 42 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'¿Ga jij een wandeling maken'

Slide 43 - Open vraag

Hoe zeg je in het Spaans...?
'U gaat uitrusten'

Slide 44 - Open vraag