Vermogen en Energie

§ 1.2 Vermogen en energie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§ 1.2 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide


Terugblik +
Vragen HW?

 § 1.2 Vermogen en energie

Wat is vermogen?

Vermogen berekenen

Energieverbruik berekenen


Slide 2 - Tekstslide

Vorige Lessen...

Slide 3 - Tekstslide

Energie opwekken
Beweeg een permanente magneet
door een spoel en er ontstaat een 
wisselspanning. 

Slide 4 - Tekstslide

Wissel en gelijkspanning







  • Deze wisselingen heeft een frequentie (herhaling) van 50 Hz.





  • Een accu / batterij hebben een plus en een min pool.
  • Het netwerk is wisselspanning. (denk aan de demo)
  • +325V en – 325V ==> effectief is dat 230V

Slide 5 - Tekstslide

Netspanning
Begrip = 230V

Slide 6 - Tekstslide

Begrippen 1
Gelijkspanning:
Spanning die onveranderlijk is, zoals de spanning van een batterij of accu.
Wisselspanning:
Spanning die voortdurend van plus naar min wisselt, zoals de spanning op het lichtnet.
Effectieve spanning:
De ‘gemiddelde’ spanning van een wisselspanning. Als je met een wisselspanning moet rekenen, bijvoorbeeld om het vermogen uit te rekenen, gebruik je de effectieve spanning.
Transformator:
Apparaat dat een wisselspanning kan omzetten in een hogere of lagere wisselspanning met behulp van twee spoelen om een weekijzeren kern.

Slide 7 - Tekstslide

Begrippen 2
Energieverlies:
Het gegeven dat er elektrische energie verloren gaat tijdens het transport, doordat een deel van die energie wordt omgezet in warmte.
Hoogspanning:
Hoge spanning (tot 380 kV) die wordt gebruikt om elektrische energie over grote afstanden te vervoeren.
Netspanning:
Spanning van 230 V, zoals je die thuis gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

Van wisselend magnetisch veld naar wisselspanning
Wisselend magnetisch veld  =  wisselspanning.

Slide 9 - Tekstslide

Rekenen aan de transformator
.
  • Hoeveel wikkelingen zijn er aan de primaire kant?
  • 4
  • Hoeveel wikkelingen aan de secundaire kant?
  • 8
  • Per wikkeling is er een sterkte van het veld.
  • Dus meer wikkelingen secundair geeft meer spanning.
  • Hoeveel meer spanning in dit voorbeeld?
  • 4 : 8 = 2 keer zoveel...

Slide 10 - Tekstslide

Transformator formule
.
Verhouding van de windingen = verhouding spanning


Slide 11 - Tekstslide

Transformator formule
.
Verhouding van de windingen = verhouding spanning



Stap 1:  ?


Slide 12 - Tekstslide

Transformator formule
.
Verhouding van de windingen = verhouding spanning



Stap 1: Up= 24 V
             Np= 10 wind
             Ns= 5 wind




Slide 13 - Tekstslide

Transformator formule
.
Verhouding van de windingen = verhouding spanning




Stap 1: Up= 24 V
             Np= 10 wind
             Ns= 5 wind

Formule?




Slide 14 - Tekstslide

Transformator formule
.
Verhouding van de windingen = verhouding spanning



Stap 1: Up= 24 V
             Np= 10 wind
             Ns= 5 wind




Slide 15 - Tekstslide

Wiskunde in Natuurkunde
Balans methode:
  • Links en rechts delen of vermenigvuldigen met zelfde getal!
  • Wegstrepen want iets gedeeld door zichzelf is 1.
  • "Iets" keer 1 is "iets".
  • 10 · Us = 5 · 24 geeft

Slide 16 - Tekstslide

Wiskunde in Natuurkunde
Balans methode:
  • Links en rechts delen of vermenigvuldigen met zelfde getal!
  • Wegstrepen want iets gedeeld door zichzelf is 1.
  • "Iets" keer 1 is "iets".
  • 10 · Us = 5 · 24 geeft

  •  Us = 12V

Slide 17 - Tekstslide

Transformator formule

Slide 18 - Tekstslide

Rekenen met de transformator 1

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen met de transformator 1

Slide 20 - Tekstslide

Rekenen met de transformator 1

Slide 21 - Tekstslide

Rekenen met de transformator 1

Slide 22 - Tekstslide

Ideale transformator
Geen energie verlies.
𝑃𝑝𝑟𝑖𝑚𝑎𝑖𝑟 = 𝑃𝑠𝑒𝑐𝑢𝑛𝑑𝑎𝑖𝑟

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Stroomsterkte en Spanning
       Symbool                 Grootheid                Eenheid 
  •         I                           Stroomsterkte      Ampère (A)
  •         U                         Spanning                 Volt (V)

Slide 25 - Tekstslide

1.2.1 Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
1.2.2 Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.
1.2.3 Je kunt de eenheden kilowattuur en joule naar elkaar omrekenen



Leerdoelen § 1.2 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is vermogen?

Slide 27 - Tekstslide

Wat is vermogen?

Grootheid:        Vermogen
Symbool:    P (van Power)
Eenheid:                watt (W)
       
Hoeveelheid energie dat een apparaat per seconde verbruikt

Slide 28 - Tekstslide

James Watt
Schotse Ingenieur
1736 - 1819

'Uitvinder' van de stoommachine

Slide 29 - Tekstslide

Wat is vermogen?
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I

Spanning = energie per lading
Stroomsterkte  = lading per seconde
Vermogen = energie per seconde

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het vermogen dat het lampje gebruikt?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het vermogen
dat de batterij levert?
A
0,2 W
B
1,8 W
C
4,5W
D
45 W

Slide 32 - Quizvraag

Wat verbruikt er in 5 minuten de meeste energie?
A
Laptop
B
Koelkast
C
Gloeilamp
D
Koffiezetapparaat

Slide 33 - Quizvraag

laptop 50-150 W
koelkast 100 - 300 W
Gloeilamp 40-60 W
koffiezetapparaat 1000 - 1500 W

Slide 34 - Tekstslide

Hoe groot is het vermogen van de Amerikaans koelkast die in mijn keuken staat?
I = 2 A
A
232 W
B
460 W
C
0,46 kW
D
te weinig informatie

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het vermogen dat
de adapter verbruikt?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 36 - Quizvraag

Vermogen
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I

Dus ook: 
U = P / I
I = P / U

Slide 37 - Tekstslide

Een stofzuiger gebruikt 700 W vermogen. De netspanning is 230 V.
Wat is de stroomsterkte?
A
161,0 A
B
161000,0 A
C
3,04 A
D
304,0 A

Slide 38 - Quizvraag

Energiegebruik
Grootheid:                           Energie     
Symbool:                                        E   
Eenheid:      Kilowattuur( kWh)

Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t
vermogen in kilowatt (kW) en tijd in uur (h)

Slide 39 - Tekstslide

Energiegebruik
Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t

Dus ook:
P = E / t
t = E / P

Slide 40 - Tekstslide

Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur.
De wasmachine gebruikt 3000 W vermogen.
Hoeveel energie heeft de machine gebruikt om de was te doen?
A
6 kWh
B
6000 kWh
C
1500 kWh
D
1,5 kWh

Slide 41 - Quizvraag

Een andere wasmachine gebruikt maar 2000 W vermogen.
Om de was te draaien doet deze er echter 4 uur over.

Is deze wasmachine milieuvriendelijker dan de vorige?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

1.2.1 Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
1.2.2 Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.
1.2.3 Je kunt de eenheden kilowattuur en joule naar elkaar omrekenen



Leerdoelen § 1.2 

Slide 43 - Tekstslide

§ 1.2
Maken som 1 t/m 6
blz.23

Slide 44 - Tekstslide