T4 herhaling

Welke uitspraak over de wervelkolom is juist?


A
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
B
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
C
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
D
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welke uitspraak over de wervelkolom is juist?


A
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
B
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
C
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
D
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is geen functie van je skelet.
A
Zorgen voor stevigheid
B
Aanmaken van kalk
C
Zorgen voor vorm van je lichaam
D
Aanmaken van rode bloedcellen

Slide 2 - Quizvraag

Wat voor een gewricht is je knie?
A
Scharniergewricht
B
Rolgewricht
C
Kogelgewricht
D
Knikgewricht

Slide 3 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
A
Een baby heeft veel kalkzouten in zijn botweefsel.
B
Kalkzouten zorgen er voor dat je botten niet snel breken.
C
Een oudere heeft veel kalkzouten in zijn botweefsel.
D
Je wordt geboren met veel kalkzouten in je botten.

Slide 4 - Quizvraag

Met welke beenverbinding is er geen beweging mogelijk?
A
Kraakbeenverbindingen
B
Naadverbindingen
C
Gewrichten
D
Met alle verbindingen kan je bewegen.

Slide 5 - Quizvraag

Hoe zit een spier aan je botten vast?

Slide 6 - Open vraag

Kogelgewricht
Rolgewricht
Schaniergewricht

Slide 7 - Sleepvraag

Als je lijmstof uit een bot haalt, wordt het bot zacht en buigzaam.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Tussen spaakbeen en opperarmbeen bij de mens zit een rolgewricht.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Pezen kunnen zich samentrekken.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Spier P begint zich samen te trekken.
Als gevolg hiervan beweegt het kniegewricht.

A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

De wervels van het heiligbeen zijn
door een naad aan elkaar
verbonden.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Spier P begint zich samen te trekken.
Als gevolg hiervan wordt de voet gestrekt.

A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Welke stelling is juist of welke stellingen zijn juist?
Stelling 1: Weefsel 1 is te vinden in botten.
Stelling 2: Weefsel 2 is erg buigzaam.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.

Slide 14 - Quizvraag

Welk cijfer geeft in de afbeelding het heiligbeen aan?

Slide 15 - Open vraag

De delen van het lichaam zijn hoofd, romp en
lenden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Welk type gewricht zit er tussen de vingerkootjes?

Slide 17 - Open vraag

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 9, 11 en 14 voor?
A
9 = middenhandsbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = spaakbeen
B
9 = middenvoetsbeentjes, 11 = kuitbeen, 14 = ellepijp
C
9 = voetwortelbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = spaakbeen
D
9 = middenvoetsbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = ellepijp

Slide 18 - Quizvraag

Wat zit er in de ruimte tussen de cellen in de afbeelding links en wat zit daar in de afbeelding rechts?


A
Links zit tussencelstof en rechts ook.
B
Alleen links zit tussencelstof.
C
Alleen rechts zit tussencelstof.

Slide 19 - Quizvraag


In de afbeelding is de wervelkolom getekend.
Welk nummer geeft de lendenwervels aan?
A
Nummer 1
B
Nummer 2
C
Nummer 3
D
Nummer 4

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebeurt er als de antagonist
van de buigspier van het
rechterbeen zich samentrekt?
A
Dan buigt het rechterbeen zich.
B
Dan strekt het rechterbeen zich.
C
Dan buigt het linkerbeen zich.
D
Dan strekt het linkerbeen zich.

Slide 21 - Quizvraag

Het percentage kalkzouten en het percentage collageen in botweefsel veranderen tijdens het leven.
In welk van de diagrammen van de afbeelding wordt dit het best weergegeven? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.
Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib

Slide 23 - Quizvraag

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen

Slide 24 - Quizvraag