2hv - Hoofdstuk 5 - vocabulaire

La santé 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

La santé 

Slide 1 - Tekstslide

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
le mal
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn
de pijn

Slide 2 - Sleepvraag

Maak de goede combinaties
le corps
faire de la musculation
les réseaux sociaux
faire attention
le conseil
het lichaam
fitnessen
de social media
opletten
de tip, advies

Slide 3 - Sleepvraag

Maak de goede combinaties
la santé 
la viande
le poisson
le pain
cuisiner
de gezondheid
het vlees
de vis
het brood
koken

Slide 4 - Sleepvraag

la santé =

Slide 5 - Open vraag

Tu es en bonne santé? =

Slide 6 - Open vraag

les réseaux sociaux =

Slide 7 - Open vraag

la viande =

Slide 8 - Open vraag

le pain =

Slide 9 - Open vraag

le corps =

Slide 10 - Open vraag

faire attention =

Slide 11 - Open vraag

le poisson =

Slide 12 - Open vraag

J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.

Slide 13 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
le doigt
la main
la bouche
le nez
le genou
l'orteil
les dents
l'oreille
le pied
le coude
la jambe
le menton
l'oeil
le bras
le cou

Slide 14 - Sleepvraag

Le dîner

Le petit déjeuner
Le goûter

Le déjeuner

Slide 15 - Sleepvraag

Vertaal: bon pour la santé
A
gezond
B
ongezond

Slide 16 - Quizvraag

Emmanuel dit:
le fromage, ce n'est pas bon pour la santé. Hij bedoelt
A
Kaas eten is gezond
B
Kaas eten is niet gezond
C
Geen kaas eten is niet gezond

Slide 17 - Quizvraag

Si tu as des problèmes de santé,
tu peux aller ........
A
au supermarché
B
à la pharmacie
C
voir ta mère
D
au lit

Slide 18 - Quizvraag

C'est bon pour la santé
A
les frites et les hamburgers
B
se coucher tard
C
fumer des cigarettes
D
les fruits et légumes

Slide 19 - Quizvraag

Quels aliments ne sont pas bons pour la santé?
A
les produits laitiers
B
les chips et les sodas
C
les céréales
D
les légumes

Slide 20 - Quizvraag



Je vais prendre de la santé / la soupe aux tomates. 
A
la santé
B
la soupe

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai mal au pied/ à la santé
A
à la santé
B
au pied

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van de slogan: Pour votre santé, mangez au moins cinq fruits et légumes par jour ?
A
Dat Fransen gezond eten.
B
Dat Fransen meer gaan sporten.
C
Dat Fransen minder medicijnen gebruiken.

Slide 23 - Quizvraag