16.4 immuniteit, vaccinatie en allergische reactie

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
16.4 immuniteit, vaccinatie en allergische reacties
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
16.4 immuniteit, vaccinatie en allergische reacties

Slide 1 - Tekstslide

deze les
herhalen leerdoelen 6 en 7 (16.3)
uitleg leerdoelen 8, 9 en 10 (16.4)
vooruitblik volgende les

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
8. Je beschrijft de cellulaire en de humorale respons bij immuniteit, je herkent de verschillende vormen van immuniteit en je legt de rol van vaccinatie uit. 
9. Je beschrijft de werking van antibiotica en legt uit wat resistentie is.
10. Je legt het verloop uit van een allergische reactie.

Slide 3 - Tekstslide

wat moet je uiteindelijk kunnen?
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: T-suppressorcellen, geheugencel, immuun, cellulaire respons, humorale respons, natuurlijke actieve immuniteit, kunstmatige actieve immuniteit, kunstmatige passieve immuniteit, natuurlijke actieve immuniteit, antibioticum, mestcel, histamine, allergeen, allergie, resistentie
  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken
  • je weet welke binas-tabellen bij het onderwerp horen en informatie uit deze tabellen halen en gebruiken


Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel 6. Ik kan beschrijven hoe in je lichaam de verworven afweer ontstaat, en daarbij de rol van de verschillende soorten lymfocyten uitleggen.


A
ja
B
bijna
C
nee

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Leerdoel 6.
Het ebolavirus tast onder andere cellen van bloedvaten aan. Daardoor ontstaan dodelijke bloedingen. Verklaar dat mensen twee weken nadat ze besmet zijn geraakt, een grotere kans hebben om te overleven dan gedurende de eerste twee weken.
A
Na twee weken hebben de macrofagen alle virusdeeltjes opgeruimd..
B
Na twee weken herkennen de Tc cellen de met het virus geïnfecteerde cellen.
C
Pas na twee weken komende de dendritische cellen in de lymfeknopen aan en start de verworven afweer.
D
Het duurt meer dan een week voordat de verworven afweer op gang is gekomen en er antistoffen en Tc cellen tegen het virus zijn

Slide 7 - Quizvraag

Leerdoel 7. Ik kan het ontstaan en de werking van antistoffen uitleggen.


A
ja
B
bijna
C
nee

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoel 7. Antistoffen kunnen ziekteverwekkers aan elkaar binden. Leg aan de hand van de vorm van een antistof uit hoe dit mogelijk is.

Slide 9 - Open vraag

de volgende video is een uitleg van de BINAS tabel 84L 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Leerdoel 8
Je beschrijft de cellulaire en de humorale respons bij immuniteit, je herkent de verschillende vormen van immuniteit en je legt de rol van vaccinatie uit. 
--> pak je binas bij de uitleg, maak aantekeningen en notities

Slide 12 - Tekstslide

Immuniteit verkrijgen
(vb. griep) Tc cellen en antistoffen zijn druk bezig het virus op te ruimen. Is het virus verdwenen dan:
  • beëindigen T suppressorcellen de reactie (binas 84L) 
  • een aantal Th, Tc, B en zelfs NK cellen blijven als geheugencel achter in lichaam
  • bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker kunnen de geheugencellen de afweer veel sneller opstarten, antistoffen worden sneller en in grotere aantallen geproduceerd. 
  • de ziekteverwekker verslaan voordat je ziekteverschijnselen vertoont = immuun

Slide 13 - Tekstslide

opstarten verworven afweer

Slide 14 - Tekstslide

Cellulaire respons

  • Ziekteverwekkers bestrijden die lichaamscellen zijn binnengedrongen.
  • Tc cellen 


Humorale respons

  • Ziekteverwekkers in lichaamsvloeistoffen bestrijden.

Slide 15 - Tekstslide

vormen van immuniteit
(vb. griep) Tc cellen en antistoffen zijn druk bezig het virus op te ruimen. Is het virus verdwenen dan:
  • beëindigen T suppressorcellen de reactie (binas 84L) 
  • een aantal Th, Tc, B en zelfs NK cellen blijven als geheugencel achter in lichaam
  • bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker kunnen de geheugencellen de afweer veel sneller opstarten, antistoffen worden sneller en in grotere aantallen geproduceerd. 
  • de ziekteverwekker verslaan voordat je ziekteverschijnselen vertoont = immuun

Slide 16 - Tekstslide

Typen vaccins

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Leerdoel 9
Je beschrijft de werking van antibiotica en legt uit wat resistentie is.
--> pak je binas bij de uitleg, maak aantekeningen en notities

Slide 19 - Tekstslide

Werking antibiotica
Antibioticum = bacteriedodende stof
Oorspronkelijk afkomstig van schimmels die dit zelf gebruiken als afweermiddel (penicilline) tegen ziekteverwekkende bacteriën.
Resistentie
Doordat bacteriën zich snel delen, DNA kopiëren, kunnen bij kopieerfoutjes mutaties ontstaan waardoor zij ongevoelig blijken te zijn voor antibiotica. Deze bacterie is resistent. 


Slide 20 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk dat je een antibioticakuur voorgeschreven door de arts ook helemaal afmaakt?

Slide 21 - Tekstslide

Alternatief voor antibiotica 
Bestrijden van een bacterie kan ook met bacteriofagen.
= virus dat een bepaalde soort bacterie als gastheer heeft (dit gastheerspecifiek zijn is ook een nadeel om het voor ons als mensen te kunnen gebruiken)


Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel 10
Je legt het verloop uit van een allergische reactie.

--> pak je binas bij de uitleg, maak aantekeningen en notities

Slide 23 - Tekstslide

Allergie
APC maakt met antigeen contact met passende T-helpercel
APC geeft cytokinen af, hierdoor gaat T-helpercel zich vermeerderen
(T-helper (Th) cel is een boodschapper-cel)

De Th-cellen activeren m.b.v. cytokinen de passende cytotoxische T-cellen (Tc) en passende B-cellen
(passend = met receptor voor dat specifieke antigeen)
allergie

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag

  • maak een begrippenlijst en leer de begrippen (R)
  • maken en nakijken opdrachten bij leerdoel 7 (T1, T2, I)
  • oefenen en uitlegvideo's op biologiepagina.nl 
Volgende les

  • testen leerdoelen 8, 9 en 10 uitleg leerdoelen 11, 12, 13, 14 en 15.
  • je hebt 16.5 gelezen voordat je de les in komt
  • je hebt een boek (mag digitaal), binas, laptop, lader, aantekenpapier, pen, koptelefoon oid mee.





Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide