12-1 Blok 4 herhaling

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Herhaling Blok 4:
  • Grammatica
  • Spelling
  • Over taal
  • Lezen

Slide 2 - Tekstslide



Info
Het duurt nog wel even voordat jullie de bloktoets maken.
Maar af en toe herhalen zorgt ervoor dat je het minder snel vergeet.

Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen wat het lijdend voorwerp is.
- ...kun je verkleinwoorden juist spellen.
- ...kun je tussenletters juist gebruiken in samenstellingen.
- ...ken je de woordjes van Over taal een beetje beter.
- ...kun je uitleggen wat een kernzin is.
   

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 6 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 7 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 8 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 9 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 10 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij pakt haar fiets uit de schuur.

Slide 11 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De leraar schrijft een som op.

Slide 12 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Fred doet peper op zijn gebakken ei.

Slide 13 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Kirsten neemt Maja mee naar het zwembad.

Slide 14 - Open vraag

Spelling

Slide 15 - Tekstslide

tussen -n in samenstellingen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hoe schrijf je dit woord
A
Zonnebril
B
Zonnenbril

Slide 18 - Quizvraag

Maak een samenstelling
Beer + sterk
A
Berensterk
B
Beresterk

Slide 19 - Quizvraag

Wat zie je hier
En hoe schrijf je het?
A
Pannekoek
B
Pannenkoek

Slide 20 - Quizvraag

Goed of fout
Armenlui
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Maak een samenstelling
Ooi + vaar
A
Ooievaar
B
Ooienvaar

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf het verkleinwoord op van
Bikini

Slide 23 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van
Accu

Slide 24 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van
Pony

Slide 25 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van
Trolley

Slide 26 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van
Sms

Slide 27 - Open vraag

Over taal

Slide 28 - Tekstslide

Wat betekent...
theoretisch?
A
veronderstelling
B
gaan over
C
zonder rekening te houden met de werkelijkheid
D
plan

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent...
aanname?
A
veronderstelling
B
gaan over
C
zonder rekening te houden met de werkelijkheid
D
plan

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent...
strategie?
A
veronderstelling
B
gaan over
C
zonder rekening te houden met de werkelijkheid
D
plan

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekent...
betreffen?
A
veronderstelling
B
gaan over
C
zonder rekening te houden met de werkelijkheid
D
plan

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent...
analyseren

Slide 33 - Open vraag

Wat betekent...
monopolie

Slide 34 - Open vraag

Wat betekent...
identiek

Slide 35 - Open vraag

de directrice trakteert .......... medewerkers op gebak
A
Zij
B
Haar
C
Ze
D
Hen

Slide 36 - Quizvraag

Hendrik knipoogt naar het meisje ...... hij zo leuk vindt.
A
Die
B
Dat
C
Haar
D
Wat

Slide 37 - Quizvraag

Op internet vind je een filmpje over de bouw van het nieuwe zwembad ....... volgende maand van start gaat.
A
Dat
B
Wat
C
Die
D
Hij

Slide 38 - Quizvraag

Lezen

Slide 39 - Tekstslide

Hoe noemen we de belangrijkste zin van een alinea?
A
De onzin
B
De hoofdzin
C
De kernzin

Slide 40 - Quizvraag

In de kernzin staat de....
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 41 - Quizvraag

De belangrijkste zin van de alinea wordt ook wel 'kernzin' genoemd. Waar vind je de kernzin?
A
Iedere zin van de alinea kan kernzin zijn.
B
De kernzin staat meestal midden in de alinea.
C
De kernzin is altijd de eerste zin.
D
De kernzin is óf de eerste, óf de laatste zin van de alinea

Slide 42 - Quizvraag

Waar staat de uitleg of het voorbeeld meestal in tekst?
A
Na de kernzin
B
Voor de kernzin
C
In de kernzin
D
Na de kernzin of voor de kernzin

Slide 43 - Quizvraag

kernzin
uitleg
een voorbeeld
Het gaat bij faalangst meestal om een prestatie waar je beoordeling voor krijgt.
Door een angst presteer je vaak slechter dan je zou kunnen.
Een voorbeeld hiervan is het maken van een toets.

Slide 44 - Sleepvraag



Aan de slag!
Ga lekker zelf verder werken.
Vragen? Ik hoor het graag!

Succes! :-)
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 45 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen wat het lijdend voorwerp is.
- ...kun je verkleinwoorden juist spellen.
- ...kun je tussenletters juist gebruiken in samenstellingen.
- ...ken je de woordjes van Over taal een beetje beter.
- ...kun je uitleggen wat een kernzin is.
   

Slide 46 - Tekstslide