Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Werkwoordspelling de basis: tt en vt
1 / 51
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
51 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Met welke vraag begin je als je een werkwoord juist wil schrijven?
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
In welke zin is het werkwoord 'gebeuren' de persoonsvorm?
gebeuren
A
Het is gisteren gebeurd.
B
Het gebeurt vandaag.
Slide 6 - Quizvraag
Weet je het nog?
De persoonsvorm is altijd een.....
A
persoon
B
zelfstandignaamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord
Slide 7 - Quizvraag
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
A
Verander de tijd van de zin. > Het werkwoord dat verandert is een persoonsvorm.
B
Maak een vraagzin (gebruik alle woorden). > Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
C
Verander het aantal van het onderwerp > Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
D
Antwoord A, B en C zijn allemaal goed
Slide 8 - Quizvraag
De persoonsvorm is het werkwoord dat je in een andere tijd kunt zetten.
A
Juist
B
Niet juist
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
4
Slide 14 - Video
00:15
Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord - en voorbeeld: verbazen > verbaz
B
De ik-vorm van een werkwoord. voorbeeld: verbazen > verbaas
Slide 15 - Quizvraag
00:30
Waar staan de eerste, tweede
en derde persoon enkelvoud?
A
ik fiets jij fietst wij fietsen
B
ik loop hij loopt zij loopt
C
ik lees jij leest zij leest
Slide 16 - Quizvraag
00:40
Waarom levert het schrijven van het werkwoord 'vinden' of 'branden' soms problemen op?
Slide 17 - Open vraag
00:57
Welke uitzondering op de regel wordt hier besproken?
A
Na 'je' krijg je de stam
B
Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je altijd de stam
C
Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je de stam als 'je' het onderwerp is
D
Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je altijd stam+t
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 22 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
Slide 23 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde
Slide 24 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(vinden) je moeder dat je je kamer
op moet ruimen?
A
vind
B
vindt
Slide 25 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Wie herinner... zich alle details nog?
A
herinnert
B
herinnerd
Slide 26 - Quizvraag
Ik snap hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord.
Slide 30 - Open vraag
Welke werkwoorden leveren de meeste problemen op?
A
zwakke werkwoorden
B
sterke werkwoorden
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Tekstslide
Ter aanvulling..
Slide 33 - Tekstslide
Wat is de stam van durven
A
durf
B
durv
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de juiste STAM?
A
Kuss
B
Kussen
C
Gekust
D
Kus
Slide 35 - Quizvraag
Wat is de stam van 'verhuizen'?
A
verhuiz
B
verhuis
Slide 36 - Quizvraag
Wat is de stam van schrijven?
A
schrijv
B
schrijf
Slide 37 - Quizvraag
Slide 38 - Tekstslide
Drie zwakke werkwoorden
A
fietsen, lopen, joggen
B
rennen, fietsen, zwemmen
C
zwemmen, fietsen, joggen
D
rennen, fietsen, joggen
Slide 39 - Quizvraag
Verleden tijd
Het vliegtuig (landen) op tijd.
A
lande
B
landde
Slide 40 - Quizvraag
Je gebruikt 't kofschip bij:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden
Slide 41 - Quizvraag
Adinda (vrezen) voor een onvoldoende.
A
vreeste
B
vreesde
Slide 42 - Quizvraag
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord
Slide 43 - Quizvraag
´t kofschip
Hij heeft in zijn leven veel (reizen).
A
gereist
B
gereisd
C
gerijst
D
gerijsd
Slide 44 - Quizvraag
Bij 't ex-kofschip kijk je naar de laatste letter van......
A
de stam
B
ik-vorm
Slide 45 - Quizvraag
´t kofschip
De hardloper (happen) naar lucht.
A
hapde
B
hapte
C
hapdde
D
haptte
Slide 46 - Quizvraag
verleden tijd
Wij verven, wij ………….
A
verfte
B
verfde
C
verften
D
verfden
Slide 47 - Quizvraag
Zit de laatste letter van de stam in
't kofschip, dan krijg je...
A
ik-vorm + te(n)
B
ik-vorm + de(n)
Slide 48 - Quizvraag
Is de persoonsvorm in deze zin goed gespeld?
Tijdens de optocht vorige week wuifde de koning netjes naar alle omstanders.
A
Ja, want de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd.
B
Ja, want de persoonsvorm staat in de verleden tijd. De v zit niet in ’t kofschip dus +de.
C
Nee, want de persoonsvorm staat in de verleden tijd. De f zit in ’t kofschip dus moet het +te zijn: wuifte.
D
Nee, want de persoonsvorm moet in het enkelvoud tegenwoordige tijd staan. Dus ik-vorm +t: wuift.
Slide 49 - Quizvraag
Slide 50 - Video
zelf
Slide 51 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Spelling persoonsvorm in de tt
Juni 2019
- Les met
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd - basisregels en stappen
Oktober 2023
- Les met
42 slides
Nederlands
Primary Education
Age 7
Werkwoordspelling
April 2024
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
BBL werkwoordspelling les 1
Mei 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Zaterdag 18 mei 2024 Herhaling werkwoordspelling
Mei 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12,13
Werkwoordspelling (klas 3)
Januari 2024
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
week 3 werkwoordspelling
Maart 2022
- Les met
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo
Leerjaar 1
werkwoordspelling 2T
Juni 2020
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2,3