Schrijfopdracht - Betoog les 1

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Starten met het schrijven van een betoog

Aan het eind van de les:
  • weet je wat het verschil is tussen een standpunt en een argument.
  • kun je argumenten gebruiken om jouw standpunt te onderbouwen. 
  • weet je hoe je een betoog kunt schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Feit vs. Mening (standpunt)

Slide 3 - Tekstslide

Feit
Een feit is controleerbaar of bewezen. Je kunt dus controleren of het waar of niet waar is. 

  • Afgelopen maandag was de vakantie afgelopen. 
  • We hebben vandaag een toets geschiedenis. 

Slide 4 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vader is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn smerig.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Een hond is een trouw dier.

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden!
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan!
D
Roken is slecht voor je gezondheid!

Slide 6 - Quizvraag

Mening
Met een mening vertel je wat je van iets of iemand vindt. Je kunt het eens of oneens zijn met een mening. 

Een mening kun je herkennen aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens. 

  • Duitse grammatica is ontzettend moeilijk. 
  • De Efteling is het leukste pretpark van Nederland.

Slide 7 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
De hoofdstad van Nederland is Amsterdam.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van mij opa is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 8 - Quizvraag

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 9 - Quizvraag

 Argument
Met een argument ondersteun je een standpunt. Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument. Een argument kun je herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, immers, ..... 

  • Je zou ook eens naar die winkel moeten gaan, want ze verkopen daar erg goede spullen. 
  • Dat nieuwe restaurant op de hoek is écht een aanrader. Ze hebben daar namelijk heerlijke burgers. 

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 11 - Quizvraag

Bedenk een argument bij het standpunt:

'Op school mogen geen telefoons gebruikt worden.'

Slide 12 - Open vraag

Welk standpunt kan horen bij het argument 'omdat dat gevaarlijk is'?

Slide 13 - Open vraag

Bedenk een standpunt én argument over het onderwerp 'huisdieren'.

Slide 14 - Open vraag

Kortom, wat is het verschil tussen een feit, een standpunt en een argument?

Slide 15 - Woordweb

Een overtuigende tekst schrijven
Je probeert de lezers voor jouw mening te winnen. 
Een overtuigende tekst:
  • bevat een duidelijke standpunt: jouw opvatting over een kwestie.
  • bevat goede argumenten bij het standpunt: waarom heb je deze mening?
  • bevat feiten om het standpunt te ondersteunen. 


Slide 16 - Tekstslide

Schrijfopdracht - betoog
De komende lessen ga je een betoog schrijven. Je schrijft een betoog als je anderen wilt overtuigen: je geeft je standpunt en gebruikt argumenten (evt. met feiten) om het standpunt te onderbouwen. 

Slide 17 - Tekstslide

Schrijfopdracht - betoog
Leerdoelen:
2F Ik bezit een basis: onderwerp, deelonderwerpen, alinea's, tekstverbanden, signaalwoorden, spelling en formulering, bouwplan.
2F Ik kan een correcte betogende tekst met een inleiding en slot schrijven.
2F Ik kan de lezer van mijn standpunten overtuigen met behulp van argumenten.
2F Ik kan informatie verzamelen, de bronnen vermelden en in eigen woorden weergeven in een samenhangend geheel.


Slide 18 - Tekstslide

Schrijfopdracht - betoog
Voor de discussie heb je een onderwerp gekozen. Het makkelijkste is om dit onderwerp ook te gebruiken voor het betoog. Je mag ook een ander onderwerp kiezen.

Formuleer een standpunt en schrijf vervolgens een betoog. Denk aan: aandachtstrekker, kernzinnen en afsluiting. Je maakt een bouwplan en levert dit ook in. 

Slide 19 - Tekstslide

Schrijfopdracht - betoog
Inlevereisen 
Het betoog wordt beoordeeld met een cijfer (1x). Bij het nakijken woordt gelet op de leerdoelen en: 
• De tekst bevat minimaal 250 woorden.
• De tekst bevat minimaal twee argumenten (vwo: 1 tegenargument + weerlegging)
• Spelling en formulering.
• Volledigheid.
• De opdracht lever je in via ‘opdrachten’ in Teams.


Slide 20 - Tekstslide

Open de beoordelingsrubric (zie Teams). We nemen deze rubric samen door.

Slide 21 - Tekstslide

Bouwplan
Je begint niet direct met het schrijven van het betoog. Eerst denk je na over wát je wilt gaan schrijven. Deze informatie zet je in het bouwplan. 

  • Inleiding: trek de aandacht van de lezer, omschrijf het onderwerp, kondig jouw standpunt aan met een signaalwoord als: Ik vind 
  • Middenstuk: denk na over welke argumenten je gebruikt. Gebruik bij elk nieuw argument (in steekwoorden) signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ten slotte
  • Slot: herhaal kort je standpunt en gebruik signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, daarom, dus.

Slide 22 - Tekstslide

Bouwplan betoog

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht deze les
Kies een onderwerp waar jij een betoog over gaat schrijven en formuleer een standpunt.

Download vervolgens het bouwplan en vul deze in. Ga alvast op zoek naar bronnen. 

Klaar? Lever het bouwplan in via Teams.
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 8 maart:
Bouwplan af.
Inleveren via Teams.




Slide 25 - Tekstslide