Les 3 Financieel Thema Begroten

Les 3 Financieel

Begroten
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Thema FinancieelMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Les 3 Financieel

Begroten

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

week 3: begroten
2 weken vakantie 
week 4: coderen
week 5: projectadministratie
week 6: financiele administratie
week 7: kleine budgetten
week 8:  inhalen
week 9: escaperoom Pets Place
week 10: bufferweek

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
Je kunt uitleggen:
  1. Wat begroten is
  2. Welke verschillende soorten begrotingen er zijn
  3. Het verschil tussen kosten en uitgaven 
  4. Het verschil tussen opbrengsten en inkomsten
  5. Het verschil tussen begrotingen met vaste en variabele kosten


Slide 3 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij begroten?

Slide 4 - Woordweb

Begroten is:

De grootte (bedrag, aantal)
van iets met een calculatie (berekening) inschatten 

Slide 5 - Tekstslide

Begroten - afdelingskas
Als office assistant beheer je een aantal kleine budgetten. Denk aan het beheren van een kleine afdelingskas. Een afdelingskas houdt in dat een kleine som geld op de afdeling aanwezig is. Daaruit worden bijvoorbeeld kaartjes en cadeautjes betaald.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Begroten - teamuitje
Onder het beheren van kleine budgetten valt ook het organiseren van bijvoorbeeld een teamuitje. Daarbij moet je goed op de kosten letten. Het is jouw taak om te zorgen dat je een begroting opstelt. Als je je plan en bijbehorende begroting goed aan je manager kunt uitleggen, kan die deze goedkeuren. Vanaf dan heb je een budget ter beschikking.

Slide 8 - Tekstslide

Welke vier basis onderdelen heb je nodig om een begroting te maken?

Slide 9 - Woordweb

Begroting maken:
  • Wat zijn kosten?
  • Wat zijn uitgaven?
  • wat zijn opbrengsten?
  • Wat zijn inkomsten?

Je mag niet meer uitgeven dan dat er beschikbaar is in je budget!

Slide 10 - Tekstslide

Kosten - Uitgaven - Opbrengsten - Inkomsten
Kosten: De prijs die je voor iets moet betalen.

Uitgaven:
Uitgaven zijn de kosten die je moet betalen, ook wel de uitstroom van geld. Dagelijkse uitgaven zijn bijvoorbeeld boodschappen, kleding, vervoer en cadeaus. Bekijk hoeveel je hier elke maand aan uitgeeft.

Opbrengsten of ontvangsten: De opbrengst van een bedrijf of project is het geld dat binnenkomt via een bankrekening of via de kas. Opbrengsten worden met een ander woord omzet genoemd. Ook wel geld wat de klant aan jou betaald voor een product of dienst.

Inkomsten: Inkomsten is de opbrengst van verrichte arbeid, een onderneming of vermogen verkrijgt, zoals loon, winst of rente. Met inkomen wordt vaak 'geld' bedoeld maar goederen of diensten kunnen ook tot inkomsten behoren.

 

Slide 11 - Tekstslide

Budget
Een budget geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is voor een bepaalde periode voor een specifieke organisatiedeel of taak. Een budget geeft aan wat de toegestane kosten voor bijvoorbeeld de personeels- of kantoorkosten.

Slide 12 - Tekstslide

Waarvan heb jij wel eens een begroting van gemaakt?

Slide 13 - Woordweb

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Terugblik lesdoelen:
Je kunt nu uitleggen:
  1. Wat begroten is
  2. Welke verschillende soorten begrotingen er zijn
  3. Het verschil tussen kosten en uitgaven 
  4. Het verschil tussen opbrengsten en inkomsten
  5. Het verschil tussen begrotingen met vaste en variabele kosten


Slide 34 - Tekstslide