lw = lidwoord (de/het/een)
zn = zelfstandig naamwoord (alles waar je de/het/een voor kunt zetten)
ww = werkwoord (iets wat je kunt doen)
bn = bijvoeglijk naamwoord (zet iets over het zn)
vr. vnw = vragend voornaamwoord (wie, wat, welke)
aanw. vnw = aanwijzend voornaamwoord (deze, die, dat)