Examentraining H3 H4 H8

Examentraining economie
Theorie en begrippen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Examentraining economie
Theorie en begrippen

Slide 1 - Tekstslide

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een Nederlands woordenboek
C
Ja, een woordenboek Nederlands naar een andere taal
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb naar een andere taal

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ondernemingsvormen 2
Een bv en een nv kunnen dividend uitkeren.
Dividend = winstuitkering > aandeelhouders krijgen een stukje van de winst.

Slide 9 - Tekstslide

Ajax is een beursgenoteerd bedrijf en wanneer zij winst maken, krijgen de aandeelhouders dividend uitgekeerd.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 10 - Quizvraag

Ingmar en Bart runnen samen een boerderij. Ze zijn samen eigenaar en in hun privévermogen aansprakelijk.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Producten die voor klanten niet van elkaar verschillen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 13 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Marktvorm met veel aanbieders van heterogene goederen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 14 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Producten waarbij het voor een klant verschil maakt wie het levert of van welk merk het is.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 15 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Marktvorm met veel aanbieders van homogene goederen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 16 - Quizvraag

Voor jezelf beginnen?
Deel I : Zelf een product maken

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel kost het om te maken?
(Totale vaste kosten + Totale variabele kosten) : aantal producten


Voorbeeld
De vaste kosten voor van Moof bedragen € 2.000.000
De variabele kosten per fiets zijn € 850.
Van Moof produceert jaarlijks 150.000 fietsen.
Bereken de kostprijs per fiets

Slide 19 - Tekstslide

Verkade heeft 250.000 chocoladerepen gemaakt. De totale vaste kosten bedragen € 120.000.
De variabele kosten zijn 0,20 per reep.
Wat is de kostprijs per product?
A
0,48
B
€ 2,08
C
€ 0,68
D
1,08

Slide 20 - Quizvraag

Voor jezelf beginnen?
Deel II : Een product inkopen en doorverkopen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Zet de blokjes in de juiste volgorde zodat de consumentenprijs ontstaat.
Inkoopprijs
blikje cola € 0,55
9%
BTW
Brutowinstopslag
35%
verkoopprijs
€0,74
Consumentenprijs
€0,81

Slide 24 - Sleepvraag

De algemene wet gelijke behandeling houdt in dat...
A
onderscheid op basis van geslacht niet is toegestaan
B
iedereen in een bedrijf evenveel moet verdienen
C
een baas met respect moet praten tegen al zijn werknemers
D
baas en werknemer gelijk zijn aan elkaar.

Slide 25 - Quizvraag

Een voltijdbaan heb je als je meer dan .... uur per week werkt
A
32
B
24
C
35
D
40

Slide 26 - Quizvraag

Het aanbod van arbeid wordt gevormd door
A
alle beschikbare banen
B
alle werkenden en werkzoekenden
C
alle bedrijven
D
alle schoolverlaters

Slide 27 - Quizvraag

Soorten werkloosheid
  1. Conjuncturele werkloosheid
  2. Structurele werkloosheid
  3. Seizoenwerkloosheid
  4. Regionale werkloosheid
  5. Frictiewerkloosheid

Slide 28 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid
A
ontstaat als het consumentenvertrouwen daalt en er inflatie ontstaat
B
heeft te maken met het verplaatsen van de productie naar lage lonen landen
C
ontstaat als je langdurig op zoek bent en geen werk kunt vinden
D
heeft te maken met dalende bestedingen omdat de economische groei afneemt

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid. (Leerdoel 13)
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid

Slide 35 - Sleepvraag

In welke soort arbeidsmarkt zullen de lonen hoger zijn?
A
Ruime arbeidsmarkt
B
Krappe arbeidsmarkt

Slide 36 - Quizvraag

Krappe arbeidsmarkt

Veel banen, weinig beschikbare mensen

Lage werkloosheid
Ruime arbeidsmarkt

Veel beschikbare mensen
Weinig banen

Hoge werkloosheid

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Welke kredietvormen horen bij de volgende kenmerken? Maak de juiste combinaties. Je kunt elk antwoord twee keer gebruiken.

rood staan op je betaalrekening
A
doorlopend krediet
B
persoonlijke lening
C
salariskrediet

Slide 39 - Quizvraag

Welke kredietvormen horen bij de volgende kenmerken? Maak de juiste combinaties. Je kunt elk antwoord twee keer gebruiken.

vaste looptijd
A
doorlopend krediet
B
persoonlijke lening
C
salariskrediet

Slide 40 - Quizvraag

HOOFDSTUK 7 en 8 
KRIJG JE 100% OP JE EINDEXAMEN.
EUROPA & INTERNATIONAAL (ONTWIKKELINGSLANDEN)

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

  • Monocultuur : een land heeft maar een of twee (landbouw)producten die het kan verbouwen. Wanneer de vraag hiernaar wegvalt, of de prijs daalt heb je een probleem

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Als de export van Burkina Faso afhankelijk is van een of enkele producten, noemen we dit een 

Als de wereldmarktprijs van katoen enorm daalt en de vraag naar katoen gelijk blijft, zal de ruilvoet van 
Burkina Faso 

........................................................
........................................................
Niet gebruikte woorden
Contingent
Monocultuur
Verbeteren
Verslechteren

Slide 45 - Sleepvraag

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Wat is GEEN noodhulp?
A
Voedsel opsturen naar een land
B
Medicijnen sturen naar een land
C
Wegen in een land aanleggen
D
Tentenkampen bouwen in een land

Slide 49 - Quizvraag

Een voorbeeld van structurele hulp is:
A
Voedsel sturen
B
Medicijnen sturen
C
Huizen en scholen bouwen
D
tenten sturen

Slide 50 - Quizvraag

Noodhulp of
structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 51 - Quizvraag

Dat was m!
Zijn we iets vergeten?

Slide 52 - Tekstslide