Beschrijft gebeurtenissen in de
juiste tijdsvolgorde.
Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven.
Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.