Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Tekstverbanden en signaalwoorden
timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Je kan/weet

  • doel-middel, oorzakelijk, redengevend, samenvattend en vergelijkend verband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis
Opfrissen van het geheugen:
- Wat zijn signaalwoorden ook alweer?
- Welke (5) tekstverbanden heb je tot nu toe geleerd?


Slide 3 - Tekstslide

- chronologisch
- concluderend
- opsommend
- tegenstellend
- toelichtend
Voorkennis
  • Wat is het signaalwoord in deze zin:
    Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.


  • Welk tekstverband geeft dat woord aan? 

Slide 4 - Tekstslide

vroeger = chronologisch
Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort

Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12, dat wil zeggen met 1 liter benzine kun je 12 kilometer rijden. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 3
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel - middel verband
Een doel-middel verband geeft aan welk 'middel' er gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: om ... te, door middel van, met behulp van, zodat, opdat

Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toegevend verband
Een toegevend verband geeft een andere kant van de zaak aan.

Signaalwoorden: (al)hoewel, desondanks, niettemin, ofschoon, ook al, weliswaar, zij het (dat)

Hoewel An van Kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
§3 Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Opdracht 2 + 3 (blz. 18/19)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
§3 Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Opdracht 1, 4 + 5 (blz. 18)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies