In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen H1 Over Taal
Werken aan de weektaak
Introductiespel vragen
Slide 1 - Tekstslide
Guusje
Ik zit in de TOP klas Muziek.
De hond die ik nu heb is niet mijn eerste huisdier.
Mijn lievelingsdier is een doodskopaapje.
Slide 2 - Tekstslide
Welke is niet waar?
A
Ik zit in de TOP klas Muziek.
B
De hond die ik nu heb is niet mijn eerste huisdier.
C
Mijn lievelingsdier is een doodskopaapje.
Slide 3 - Quizvraag
Angel-ly
Ik heb een hond
Ik houd van dansen
Ik houd van vanille vla
Slide 4 - Tekstslide
Welke is niet waar?
A
Ik heb een hond.
B
Ik houd van dansen.
C
Ik houd van vanille vla.
Slide 5 - Quizvraag
Theorie (schooltaalwoorden)
= woorden die je op school gebruikt, maar thuis minder.
Het is belangrijk dat je deze woorden
begrijpt, anders begrijp je veel op school
ook niet.
Slide 6 - Tekstslide
aanpassen
aantonen
aanraden
benoemen
beoordelen
bepalen
beschrijven
bevatten
noteren
raadplegen
vergelijken
veranderen zodat het klopt
advies geven, aanbevelen
bewijzen
verschillen en overeenkomsten zoeken
advies of informatie opzoeken
opschrijven
in zich hebben
vertellen hoe iets of iemand is
vaststellen
je mening geven
een naam geven
Slide 7 - Sleepvraag
Theorie (alfabetische volgorde)
Kijk naar de eerste letter (beginletter).
Als deze hetzelfde is, kijk je naar de tweede letter.
Als die ook hetzelfde is, kijk je naar de derde letter.
Enz.
Let op: Bij de y en de ij moet je opletten. De y komt voor de z en de ij is i + j, net zoals je het typt. Woorden die beginnen met ij zoek je dus bij de i.
Slide 8 - Tekstslide
Bij welke letter zoek je ij-woorden het woordenboek?
Slide 9 - Open vraag
Welk woord kom je het eerst tegen in een woordenboek?
A
Nalaten
B
Nakijken
C
Nalopen
D
Nalezen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een synoniem?
Slide 11 - Open vraag
Welke drie dingen kun je vaak vinden om een moeilijk woord heen?
Slide 12 - Open vraag
Theorie (woordbetekenis uitzoeken)
Dit doe je als je een moeilijk woord leest: Kijk naar de woorden eromheen. Je kunt vaak het volgende vinden:
een omschrijving
een synoniem (een woord dat hetzelfde betekent)
het tegenovergestelde van het moeilijke woord.
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag!
Deel 1: H1 Over Taal opdr. 33 t/m 35
Deel 2: H1 Over Taal opdr. 37 t/m 40
Huiswerk voor maandag.
Slide 14 - Tekstslide
Josje
Ik heb bijna een jaar op dansles gezeten.
Ik heb een keer een haai geaaid.
Ik heb een keer per ongeluk mijn shirt bijna in de fik gezet.
Slide 15 - Tekstslide
Welke is niet waar?
A
Ik heb bijna een jaar op dansles gezeten.
B
Ik heb een keer een haai geaaid.
C
Ik heb een keer per ongeluk bijna mijn shirt in de fik gezet.