SEMANA 43 - SUBJUNTIVO, IMPERATIVO

Metas
Después de esta clase... 

1. ...sé conjugar cualquier* verbo en Subjuntivo 
2. ...sé diferenciar entre Subjuntivo e Indicativo

* welke dan ook
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Metas
Después de esta clase... 

1. ...sé conjugar cualquier* verbo en Subjuntivo 
2. ...sé diferenciar entre Subjuntivo e Indicativo

* welke dan ook

Slide 1 - Tekstslide

Subjuntivo - uso
Estudiad también los marcadores.
Leer ook de signaalwoorden.
ATENCIÓN: Se usa también para formar el Imperativo Negativo

Slide 2 - Tekstslide

Subjuntivo - uso - ¡practicar!
Es verdad que 

Me parece bien que 

Estoy segura de que

Creo que no

No puede que

Slide 3 - Tekstslide

Subjuntivo - uso - ¡practicar!
Es verdad que + Indicativo

Me parece bien que + Subjuntivo

Estoy segura de que + Indicativo

Creo que no + Indicativo

No puede que + Subjuntivo

Slide 4 - Tekstslide

Subjuntivo - conjugación
  1. Regelmatige werkwoorden
  2. Onregelmatige ik-vorm
  3. Klinkerwisseling
  4. Klankbehoud
  5. Eigenaardig 

Slide 5 - Tekstslide

1. Regelmatige werkwoorden
De werkwoorden op -ar krijgen de uitgangen van -er.
De werkwoorden op -er en -ir krijgen de uitgangen van -ar.

Let op de ik-vorm. Die is gelijk aan de hij/zij/u-vorm en eindigt in de Subjuntivo dus nooit op -o.

Slide 6 - Tekstslide

1. Regelmatige werkwoorden
hablar
comer
escribir
hable
coma
escriba
hables
comas
escribas
hable
coma
escriba
hablemos
comamos
escribamos
habléis
comáis
escribáis
hablen
coman
escriban

Slide 7 - Tekstslide

2. Onregelmatige ik-vorm
Bij werkwoorden die in de Indicativo een onregelmatige ik-vorm hebben, haal je de -o eraf en gebruik je de overgebleven stam (hieronder groen) voor alle vormen van de Subjuntivo. 

Je kent: tener (tengo), poner (pongo), hacer (hago), decir (digo), venir (vengo), traer (traigo), conocer (conozco), producir (produzco) salir (salgo), caer (caigo), ver (veo) en oír (oigo).

Slide 8 - Tekstslide

2. Onregelmatige ik-vorm
tener
conocer
ver
tenga
conozca
vea
tengas
conozcas
veas
tenga
conozca
vea
tengamos
conozcamos
veamos
tengáis
conozcáis
veáis
tengan
conozcan
vean

Slide 9 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling
Werkwoorden die in de Indicativo een klinkerwisseling in de stam hebben, behouden de wisseling in de Subjuntivo. 

De wisseling vindt meestal niet plaats in de nosotros en vosotros-vormen, maar 
- wel bij e > i éi > y
- wel deels bij preferir, sentir(se), divertir(se), dormir en morir

Slide 10 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling: e > ie
cerrar (sluiten), comenzar (beginnen), confesar (opbiechten), despertarse (wakker worden), empezar (beginnen), merendar (snacken), negar (ontkennen), nevar (sneeuwen), pensar (denken), recomendar (aanbevelen), sentarse (gaan zitten), entender (begrijpen), defenderse (zich verdedigen), perder (verliezen), querer (willen), mentir (liegen), preferir (liever willen), sentirse (zich voelen), divertirse (zich vermaken)

Slide 11 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling: o/u > ue
acostarse (naar bed gaan), almorzar (lunchen) colgar (ophangen), contar (vertellen) costar (kosten), encontrar (vinden) mostrar (laten zien), probar (proberen, proeven), recordar (zich herinneren), sonar (klinken, luiden), soñar (dromen) soltar (loslaten) volar (vliegen), doler (pijn doen), llover (regenen), mover (bewegen), poder (kunnen, mogen), resolver (oplossen), volver (teruggaan), devolver (teruggeven), morir (sterven), dormir (slapen), jugar (spelen)

Slide 12 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling: e > i
corregir (nakijken), despedirse (afscheid nemen), elegir (kiezen), medir (meten), pedir (vragen, bestellen), repetir (herhalen), reír (lachen), seguir (volgen, verdergaan), servir (dienen), vestirse (zich aankleden)

Let op: ook nosotros en vosotros krijgen een i i.p.v. een e.

Slide 13 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling: i > y
construir (bouwen), destruir (verwoesten), huir (vluchten), incluir (insluiten)

Let op: ook nosotros en vosotros krijgen een y i.p.v. een i.

Slide 14 - Tekstslide

3. Klinkerwisseling
e > i
i > y
preferir
sentir(se)
divertir(se)
dormir
morir
pida
incluya
prefiera
duerma
muera
pidas
incluyas
prefieras
duermas
mueras
pida
incluya
prefiera
duerma
muera
damos
inclu amos
pref ramos
rmamos
ramos
dáis
inclu áis
pref ráis
rmáis
ráis
pidan
incluyan
prefieran
duerman
mueran

Slide 15 - Tekstslide

4. Klankbehoud
Bij alle werkwoorden op -car, -gar, -ger en -gir verandert de spelling ten behoeve van klankbehoud. Bij alle werkwoorden op -zar verandert de spelling ook, maar hier om de lettercombinaties 'ze' en 'zi' te voorkomen. 

Slide 16 - Tekstslide

4. Klankbehoud
explicar
colgar
empezar
coger
elegir
explique
cuelgue
empiece
coja
elija
expliques
cuelgues
empieces
cojas
elijas
explique
cuelgue
empiece
coja
elija
expliquemos
colguemos
empecemos
cojamos
elijamos
expliquéis
colguéis
empecéis
cojáis
elijáis
expliquen
cuelguen
empiecen
cojan
elijan

Slide 17 - Tekstslide

5. Eigenaardige werkwoorden
Bij ser, ir, haber en saber verandert de stam.

Bij estar en dar verandert de a in een e.

Slide 18 - Tekstslide

5. Eigenaardige werkwoorden
ser
ir
haber
saber
estar
dar
sea
vaya
haya
sepa
esté
seas
vayas
hayas
sepas
estés
des
sea
vaya
haya
sepa
esté
seamos
vayamos
hayamos
sepamos
estemos
demos
seáis
vayáis
hayáis
sepáis
estéis
deis
sean
vayan
hayan
sepan
estén
den

Slide 19 - Tekstslide

¡A practicar!

Slide 20 - Tekstslide

Metas
Después de esta clase... 

1. ...sé usar el imperativo positivo y negativo
2. ...sé combinar el imperativo con pronombres de CI y CD

Slide 21 - Tekstslide

Repaso
- Imperativo afirmativo
- Imperativo negativo

Slide 22 - Tekstslide

Repaso
- Imperativo afirmativo
- Imperativo negativo
Haced los ejercicios. En 15 minutos, corregimos.

Slide 23 - Tekstslide

Imperativo afirmativo + pronombres
  1. Maak de gebiedende wijs-vorm
  2. + meewerkend voornaamwoord 
  3. + lijdend voornaamwoord 
  4. Moet le/les veranderen in se?
  5. Accent nodig voor klemtoon?
  6. Volgorde
  7. KLAAR

Slide 24 - Tekstslide

No puedo leer la frase en la pizarra. Por favor, ___ (tú) para que la pueda apuntar en mi cuaderno.

Slide 25 - Open vraag

Habéis preparado un regalo para vuestros abuelos, ¿no? Pues, ¡___ (dar)!

Slide 26 - Open vraag

¡Papá, quiero ese cochecito! Por favor, ___ (comprar).

Slide 27 - Open vraag

Necesito esas llaves. ¡___ (traer, tú)!

Slide 28 - Open vraag

Queremos saber las respuestas. Tú las tienes. Pues, ___ (decir).

Slide 29 - Open vraag