Grammatica Cursus 5 Par. 4 Woordsoorten - Bijvoeglijk naamwoorden

Grammatica 
Cursus 5 
Par. 4 
Woordsoorten - Bijvoeglijk naamwoorden
blz, 210-211
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Cursus 5 
Par. 4 
Woordsoorten - Bijvoeglijk naamwoorden
blz, 210-211

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan/weet:
-(Stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

ZINSDELEN
1 persoonsvorm
2 onderwerp
3 werkwoordelijk gezegde
4 lijdend voorwerp
5 meewerkend voorwerp
6 bijwoordelijke bepalingen
WOORDSOORTEN
1 lidwoord
2 zelfstandig naamwoord
3 bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

lidwoorden : de - het  - een
*Staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
de hond    - een kind   - het huis
*soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen
de mooie hond   - een klein kind   - het grote huis.
*soms is "het" geen lidwoord maar een persoonlijk voornaamwoord.
Het is mooi weer   - Het regent erg hard.


Slide 4 - Tekstslide

zelfstandige naamwoorden
*namen van mensen - dieren of dingen
*je kan er een verkleinwoord van maken.
Je kan er meervoud van maken
*eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden (BN)
Er zijn verschillende bijvoeglijk naamwoorden. 

- gewone bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

De afkorting van dit woordsoort is BN

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden
  • Dit is een woord dat iets vertelt over een zelfstandig naamwoord.
  • Een bijvoeglijk naamwoord staat voor een zelfstandig naamwoorden (én achter een lidwoord). 
  • Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter in de zin.
  • Er kunnen meerdere bijvoeglijknaamwoorden achter elkaar staan, die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.


Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden
Een klein huis.
Het kleine huis.                         Het huis is klein.
Een mooi, klein huis. 
De kleine huizen.                     De huizen zijn klein.

Slide 8 - Tekstslide

spellingsregels bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden


Een houten stoel.
Het houten stoeltje.
De houten stoelen. 

Slide 10 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

Slide 11 - Tekstslide

Extra oefenen bijvoeglijk naamwoorden?
Gewone en stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden extra oefenen?
Ga dan naar trainen en de oefentoetsen.

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 13 - Tekstslide

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 14 - Quizvraag

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
slimme
B
tante
C
onvergetelijke
D
logeerpartij

Slide 18 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
brede
C
fietsten
D
gekke

Slide 19 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
gevallen
C
laptop
D
zoeken

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 21 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 22 - Quizvraag

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Deze bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over
A
het zelfstandig naamwoord
B
het werkwoord

Slide 23 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 24 - Quizvraag

Maken
Maak opdracht 1 t/m 5
Blz. 210-211

Slide 25 - Tekstslide