1. Schrijf de persoonsvorm tegenwoordige tijd2. Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd
3 Schrijf het voltooid deelwoord op.
4 Schrijf de persoonsvorm tegenwoordige tijd, verleden tijd of het voltooid deelwoord op.
5 Schrijf de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord op. (5 pnt)
6 Schrijf de juiste spelling van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk
naamwoord op.