1 vind, want bij ik schrijf je de ik-vorm
2 verdient; want bij jij schrijf je ik-vorm + t. Dat geldt ook voor hij/zij/het
3 sport, want bij hij/zij/het schrijf je ik-vorm + t, behalve als er al een t staat.
4 wil, want bij jij schrijf je ik-vorm + t, behalve als jij erachter staat
5 speelde, want in de vt enkelvoud schrijf je ik-vorm + de/te.
6 wachtten, want in de vt meervoud schrijf je ik-vorm + den/ten.
7 zoefden. Bij twijfel tussen -de(n) en -te(n) gebruik je de regel van ‘t kofschip. Stam = zoev (zoeven zonder -en). De v zit niet in ’t kofschip, dus schrijf je ‘den’ (zit de laatste letter van de stam wel in het kofschip, dan schrijf je ‘te(n)’.