Bij een vraagzin zijn er meer mogelijkheden:
Een intonatievraag : als in een gewone zin: onderwerp + ww + lijdend vwp + meewerkend voorwerp.
Tu donnes les fraises à Marie? Geef je de aardbeien aan Marie?
Een inversievraag: Daar is de volgorde: werkwoord + onderwerp + ....
Veux-tu quelque chose à boire? Wil je iets drinken?
- Maar ook is mogelijk: vraagwoord + werkwoord + onderwerp + ....
Quand vas-tu en vacances? Wanneer ga je op vakantie?
Où habites-tu? Waar woon je?
Bij de vragen met: 'Est-ce que' gaat het als volgt:
Est-ce que + onderwerp + werkwoord + ....
Est-ce que tu pars en vacances? - Vertrek je op vakantie?
Quand est-ce que tu pars en vacances? - Wanneer vertrek je op vakantie?