V4 eindtoets

Wat weet jij van Nederlands?
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet jij van Nederlands?

Slide 1 - Tekstslide

Welke zes tekstdoelen ken je?

Slide 2 - Open vraag

de zes tekstdoelen
1. informeren
2. uiteenzetten
3. beschouwen
4. overtuigen
5. activeren
6. amuseren

Slide 3 - Tekstslide

Een voorbeeld van een beschouwende tekst is:
A
advertentie
B
roman
C
nieuwsbericht
D
achtergrondartikel

Slide 4 - Quizvraag

een betoog heeft vaak een ...
A
voor-en nadelenstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur
D
tijdsstructuur

Slide 5 - Quizvraag

Je zet stijlmiddelen of retorica in om je verhaal kracht bij te zetten.
Deze uitspraak hoort bij een ...
A
interview
B
discussie
C
motivatiegesprek
D
speech

Slide 6 - Quizvraag

Hoe noemen we de volgende woordgroep: bloed, zweet en tranen

Slide 7 - Open vraag

bloed, zweet en tranen
Drieslag: door iets in drieen te noemen wek je de suggestie van volledigheid. Bovendien is een aantal van drie makkelijk te onthouden.

Slide 8 - Tekstslide

bedenk een eigen drieslag over afgelopen schooljaar!

Slide 9 - Open vraag

Wat is een eufemisme?

Slide 10 - Open vraag

eufemisme
voor zaken die hard of aangenaam kunnen overkomen, gebruik je verzachtende of verhullende woorden.
Hij is heengegaan.
Onze kater is gisteren geholpen.

Slide 11 - Tekstslide

een ander woord voor standpunt is:
A
argument
B
redenering
C
visie
D
onderwerp

Slide 12 - Quizvraag

Het wordt steeds warmer op aarde. Dat komt door het broeikaseffect.
Dit is een voorbeeld van een argumentatie op basis van
A
een vergelijking
B
een voorbeeld
C
een autoriteit
D
een oorzaak

Slide 13 - Quizvraag

Als je in een discussie het niet met elkaar eens bent, ga je niet direct slaan of schelden. Zo gaan we niet met elkaar om?

Dit is een voorbeeld van een argumentatie op basis van
A
gevoel of emotie
B
persoonlijke overtuiging
C
normen en waarden
D
vermoedens

Slide 14 - Quizvraag

Nevenschikkende argumentatie is:
A
twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt
B
een argument wordt ondersteund door een of meer subargumenten
C
je hebt twee argumenten die samen geldig moeten zijn
D
een argumentatie met heldere opbouw

Slide 15 - Quizvraag

Hoe zit deze argumentatie in elkaar? Wat is het standpunt, wat zijn de argumenten. Zijn die nevenschikkend of onderschikkend?

Alcohol drinken is slecht voor je gezondheid, je lever kan aangetast worden

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Hoe ontstaat spanning in een literair werk?

Slide 18 - Open vraag

spanning
De lezer wil weten hoe het afloopt (spanningsboog).
Door manipulatietechnieken te gebruiken zoals: informatie achterhouden, vooruitwijzingen, andere wending dan verwacht, omschakelen naar een andere verhaallijn kun je de spanning erin houden.
Kortom: spanning ontstaat door open plekken.

Slide 19 - Tekstslide

de fabel van een verhaal is:
A
een reeks logisch-chronologisch geordende gebeurtenissen
B
de feitelijke weergave van de gebeurtenissen in de tekst

Slide 20 - Quizvraag

Als je de belangrijkste gebeurtenissen kort, zakelijk en chronologisch weergeeft, noem je dat de fabel (ook wel story genoemd).

Het sujet is een korte weergave van het verhaal in de volgorde (wel of niet chronologisch) zoals de schrijver dat heeft opgeschreven.
 
Als een verhaal chronologisch is geschreven zijn fabel en sujet hetzelfde.

Slide 21 - Tekstslide

Ver, ver weg in de Tweede Wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem.
perspectief?
A
ik-vertelsituatie
B
alwetende vertelsituatie
C
personale vertelsituatie
D
meervoudige vertelsituatie

Slide 22 - Quizvraag

Wat is volgens jou de meest onbetrouwbare vertelsituatie en waarom?

Slide 23 - Open vraag

een motief is ...
A
een ander woord voor thema
B
een steeds terugkerend verhaalelement zonder betekenis
C
een steeds terugkerend verhaalelement met een bepaalde betekenis
D
een ander woord voor literair lezen

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

God staat centraal in de middeleeuwen. Hoe noem je zo'n maatschappij?

Slide 26 - Open vraag

De Arthurroman staat bekend om zijn ...
A
vechtsscenes
B
hoofse liefde
C
boertige scenes
D
natureingang

Slide 27 - Quizvraag

Welke middeleeuwse romans ken jij bij naam. In de klas hebben we er minstens 7 behandeld

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Wat vond je van de lessen Nederlands? Heb je tips en tops voor me?

Slide 30 - Open vraag