6 a Als de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd dezelfde klank heeft, dan is het een
zwak werkwoord. Als de klank verandert, dan is het een sterk werkwoord.
b De sterke werkwoorden zijn: doen, slaan, zegt, laten, voorlopen, bestaan, denk, staat en
uitkomen.
De zwakke werkwoorden zijn: beweert, vuurt, heten, voorspelt, gebeurt, durft, inspireren en
maken.