Introductie periode 3

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

PÉRIODE 3 - FRANÇAIS

1) LEESTOETS	4%
2) PORTFOLIO (MON STYLE)	3%
3) SE 1: KENNISTOETS PERIODE 3	5%

Quel est ton but pour le français?

Afspraken Frans

• In werkgroepjes (vanaf volgende week)
• Werken in je boek, laptop + oortjes voor luisteroefeningen 
• Aantekeningen noteren op een vaste plek 
• Persoonlijke woordenlijst aanmaken

LEESTOETS (lire)

• Je gaat teksten lezen die te maken hebben 'les fêtes';
• Je kan uitnodigingen lezen en je leert over de Franse feestdagen;
• Je bereidt je voor door te oefenen en door de 'vocabulaire' te lezen.

PO 1: mon style

• Page de style: tes préférences, les couleurs, les vêtements
• Mondeling (production orale): individuel

SE 1: voca + grammaire

• Chapitre 3 
• Mon style grammaire 

Driekoningen

Dag van de Arbeid

Kerstmis

Oudjaarsdag

Nieuwjaarsdag

Allerheiligen

Herdenking WOI

Nationale feestdag

Pinksteren

Pasen

Dag van de muziek

Le jour de l'an

Pâques

Pentecôte

Le 14 juillet

La Toussaint

L'armistice

La fête des rois

La fête du travail

La fête de la musique

Noël

La Saint-Sylvestre

janvier

mars

mai

février

avril

juin

maart

februari

april

mei

januari

juni

septembre

juillet

août

novembre

décembre

octobre

juli

november

december

augustus

september

oktober

C'est quand, ton anniversaire?
C'est le....

As-tu écouté le nouvel album de Stromae?

OUI

NON

A. Adorer

B. Détester

C. Aimer

D. Préferer

Houden van

Liever hebben/voorkeur

Dol zijn op

Een hekel hebben aan

Aimer, détester, préférer, adorer

• altijd met bepaald lidwoord: le, la , l', les
• ook na een ontkenning

J'aime les vêtements vintage

Je n'aime pas les vêtements de marque

Qu'est-ce tu aimes?

Aimer, détester, préférer, adorer

Stam + uitgang

je déteste                ik heb een hekel aan

tu détestes              jij hebt een hekel aan

il, elle, on déteste     hij, zij, men (wij) heeft een hekel aan

nous détestons        wij hebben een hekel aan

vous détestez          jullie hebben een hekel aan, u heeft...

ils, elles détestent    zij hebben een hekel aan

Hoe zeg je dat je van petten houdt?

1. J'aime casquettes
2. J'aime des casquettes
3. J'aime les casquettes
4. J'aimes les casquettes

Hoe zeg je dat 'zij houden van sportschoenen'

1. Ils aiment baskets
2. Ils aiment des baskets
3. Ils aime les baskets
4. Ils aiment les baskets

1 Il y a deux _____________ garçons _____________ dans la classe.        -->  

2 Vous arrivez dans une _____________ zone _____________ .                -->             

3 J'ai reçu un _____________ cadeau _____________ de ma copine.     -->  

4 Ce sont des pulls pour des _____________ hommes ____________.  -->  

5 Tu préfères les _____________ robes _____________?                             -->  

6 Fabienne est une _____________ fille _____________.                            -->  

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord : Voor of achter? Sleep het woord achter de zin naar de goed plek.

nouveaux

dangereuse

joli

vieux

bleues

jeune