2.5 Geboorte
1 / 22
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
In welke periode was deze vrouw vruchtbaar?
A
Rond dag 1
B
Rond dag 14
C
Rond dag 28
Slide 3 - Quizvraag
In welke periode vindt (gemiddeld genomen) de innesteling plaats?
A
P
B
Q
C
R
Slide 4 - Quizvraag
En in welke periode vindt de menstruatie plaats?
A
P
B
Q
C
R
Slide 5 - Quizvraag
Twee-eiige tweeling; uit hoeveel zaadcellen en hoeveel eicellen zijn zij samen ontstaan?
A
1 zaadcel, 1 eicel
B
1 zaadcel, 2 eicellen
C
2 zaadcellen, 1 eicel
D
2 zaadcellen, 2 eicellen
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Weeën zijn samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Weeën zorgen ervoor dat Baarmoederhals wijder wordt
Kind wordt naar buiten gebracht met pers weeën
Placenta en vruchtvliezen verlaten het lichaam
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is een stuitligging?
A
het kindje komt eerst met het kontje naar buiten.
B
het kindje komt eerst met het hoofdje naar buiten
Slide 19 - Quizvraag
Waarom zit een embryo met de navelstreng vast aan de placenta?
A
Deze beschermt het embryo tegen stoten, uitdrogen en wisseling van temperatuur .
B
om het bloed uit te wisselen met de moeder.
C
Hierdoor stromen voedingstoffen naar het toe. Afvalstoffen gaan van embryo naar placenta.
D
Om gehecht te raken aan de moeder.
Slide 20 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde:
1. uitdrijving
2. ontsluiting
3. nageboorte
4. innesteling
1. uitdrijving
2. ontsluiting
3. nageboorte
4. innesteling
A
1 - 2 - 4 - 3
B
4 - 1 - 2 - 3
C
4 - 2 - 1 - 3
D
2 - 1 - 4 - 3
