H1.1 Waar heb jij behoefte aan

H1.1 Waar heb jij behoefte aan

Wat moet je kennen/kunnen:
  • Welke behoeften zijn er?
  • Wat is schaars (in de economie!)
  • Waarom moet je prioriteiten stellen?
  • Wat is welvaart?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.1 Waar heb jij behoefte aan

Wat moet je kennen/kunnen:
  • Welke behoeften zijn er?
  • Wat is schaars (in de economie!)
  • Waarom moet je prioriteiten stellen?
  • Wat is welvaart?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we dit jaar doen?
- 2 hoofdstukken per SE
- Vooraf een D-toets
- Periode 1 geldt een handelingsdeel; alleen herkansen als je opdrachten maakt en nakijkt; 3 keer onverwachts controle.
- Vanaf periode 2 geldt algemene herkansingsregeling (2 herkansingen per toetsweek).

Slide 2 - Tekstslide

Hoe werken we?
- Iedere les boek, schrift, pen rekenmachine mee
- Per les 1 paragraaf behandelen en maken
- Nakijkboekjes op school/ les
- Start hoofdstuk; terugblik vorig jaar (kennis ophalen)
- Einde hoofdstuk: 
paragraaf begrippen, oefenopgaven, rekenopgaven, examentrainer

Slide 3 - Tekstslide

Economie  gaat over behoeften die mensen hebben en de keuzes die mensen maken om in deze behoeften te voorzien.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Behoeften
Behoeften = Alles wat je nodig hebt / graag zou willen hebben.  
  • Basisbehoeften of primaire behoeften = alles wat je nodig hebt om te leven (eten/drinken/kleding/voedsel/medicijnen)

  • Luxe behoeften of secundaire behoeften = alles wat het leven aangenamer maakt  (mobiel/auto/wasmachine)

Slide 6 - Tekstslide

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Opdracht: behoeften/ prioriteiten 
  1. Schrijf 5 dingen op die je in de vakantie gekocht hebt.
  2. Geef aan of je met deze aankoop een primaire of secundaire behoefte hebt bevredigd.
  3. Geef met nummer 1 t/m 5 aan welke je het belangrijkst vindt. Nummer 1 is het belangrijkst, nummer 5 het minst. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat valt je op aan het lijstje dat je zojuist hebt gemaakt?

Slide 13 - Open vraag

Waarom moeten mensen prioriteiten stellen?

Slide 14 - Open vraag

Prioriteiten stellen
Omdat je te weinig tijd en geld hebt om alles te doen, wat je zou willen doen, moet je prioriteiten stellen (=keuzes maken) wat je met je middelen (= tijd en geld) wilt doen.

Wat valt hierbij vaak op:
  • Meestal eerst basisbehoeften! 
  • Iedereen maakt andere keuzes!


Slide 15 - Tekstslide

Schaarse en Vrije goederen
Schaars goed: 
  • Goederen die er niet zijn zonder inspanning (middelen)
  • Goederen waarvoor je moet betalen.
Vrije goederen: 
  • Goederen waarvoor je niet hoeft te betalen.
  • Goederen die niet schaars zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is de kleding van Burberry schaars?
A
Omdat er weinig van is
B
Omdat het duur is
C
Omdat er middelen nodig zijn om het te maken
D
Omdat het zeldzaam is

Slide 18 - Quizvraag

Welvaart
Welvaart geeft aan hoeveel behoeften iemand kan bevredigen.

  • Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart 
  • Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (=middelen) iemand heeft hoe hoger de welvaart.

Slide 19 - Tekstslide

Te berekenen bedrag
Formule
Totaal bedrag : 100 x percentage
Voorbeeld
  • Je inkomen is €500.
  • Daarvan spaar je 10%.
  • Welk bedrag spaar je?
€500 : 100 x 10 = €50

Slide 20 - Tekstslide

Welke vragen heb je nog over deze les?

Slide 21 - Open vraag

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 22 - Open vraag

Wat is een begroting?

Slide 23 - Woordweb

Een begroting opstellen
Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven.

Verschillende soorten uitgave:
  1. Vaste lasten : betaal je meestal 1x per maand of jaar (contributie)
  2. Incidentele uitgaven: doe je maar zelden (auto)
  3. Dagelijkse uitgaven : komen zeer vaak voor (boodschappen/uitgaan)

Slide 24 - Tekstslide

Incidentele uitgaven
Vaste lasten

Dagelijkse uitgaven
Snoep
Abonnement mobieltje
Eenmalig extra belminuten
Abonnement tijdschrift
Kleding
Uitgaan
Tweedehands fiets

Slide 25 - Sleepvraag

Wie heeft meer inkomen?
Bereken voor jezelf in STILTE!!
Britt krijgt €5,- zakgeld per week
Kees krijgt €20 zakgeld per maand.

A
Britt
B
Kees

Slide 26 - Quizvraag

Berekening
5 x 52 : 12 = €21,67 per maand. Dat betekent dat Britt €1,67 meer krijgt per maand.

Slide 27 - Tekstslide

Formules
  • maand = week x 52 : 12
  • week = maand x 12 : 52 

STAAN NIET IN JE BOEK 

Slide 28 - Tekstslide

Programma

Mobieltjes in de mobieltas
Uitleg paragraaf 1.2
Zelfstandig werken
Evaluatie les

lesdoelen

Wat is een budgetlijn?
Welke uitgaves zijn er?
Wat is een begroting?

Slide 29 - Tekstslide

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 30 - Quizvraag

Geef van elke productiefactor een voorbeeld...

Slide 31 - Open vraag

Twee stellingen:
I. Schoon drinkwater is in Nederland een vrij goed.
II. Schaarse goederen hebben een hoge prijs.
Welke stelling(en) is/zijn juist?

A
beide stellingen zijn juist.
B
alleen stelling I is juist.
C
alleen stelling II is juist.
D
beide stellingen zijn onjuist.

Slide 32 - Quizvraag

Budgetlijn
Een budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget.

Slide 33 - Tekstslide