Literatuurmondeling

Literatuur
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Literatuur

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiding mondeling literatuur
Na deze les weet je:
... hoe je je kunt voorbereiden op het mondeling literatuur
... hoe een literair gesprek (duo) of een literaire presentatie (individueel) verloopt 
... hoe je verbanden kunt leggen tussen de gelezen boeken (van alle talen)
... welke inhoudelijke punten je kunt benoemen tijdens het mondeling




Slide 2 - Tekstslide

De vorm v/h mondeling
  • Twee docenten aanwezig (docent Ne en docent mvt)
  • Neem je leesdossiers en evt. boeken mee. Spiekbriefjes, notities, mindmaps zijn niet toegestaan.
  • Leerlinggestuurd (d.w.z. jij leidt zoveel mogelijk het gesprek)

  • De eerste 'vraag' (die je dus goed kunt voorbereiden) is: 'Met welk boek wil jij beginnen? Welk boek vind jij het mooist en waarom?'

  • Tijdsduur:
Individuele mondeling +- min. (25  min)



Slide 3 - Tekstslide

Literaire begrippen

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn literaire begrippen?
Literaire begrippen zijn elementen die in boeken of teksten voorkomen en die iets betekenen of symboliseren.

Slide 5 - Tekstslide

Literaire begrippen 

Slide 6 - Tekstslide

Plot
Wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen in het boek, hoe hangen ze met elkaar samen en worden die open/gesloten beschreven. Voor details heb je geen ruimte; focus dus goed op de hoofdlijnen! 

Slide 7 - Tekstslide

Personages

Je hebt in een verhaal verschillende personages. Naast het benoemen van het soort personage, ga je ook hun rollen inzichtelijk maken. Kijk hiervoor de volgende video: 

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdpersoon/ Karakter
Hoofdpersoon: De hoofdpersoon is de belangrijkste verhaal figuur/personage. Van een hoofdpersoon word niet alleen het uiterlijk maar ook de gedachten en gevoelens beschreven. In boeken word een belangrijk moment van zijn leven beschreven. De hoofd persoon maakt een bepaalde ontwikkeling door.


Karakter: Voorname het innerlijk wordt beschreven. (alle gedachten en gevoelens) Karakters zijn veelzijdiger dan types. Een karakter lijkt een echt mens en maakt een zekere ontwikkeling door.



Slide 9 - Tekstslide

Type/ Antiheld
Type: Leer je slechts oppervlakkig kennen, maakt geen ontwikkeling door en soms is een aantal kenmerken overdreven ( bijvoorbeeld, huisvrouw: bloementjes jurk en krulspelden in haar)
  
Antiheld: Antiheld doet ook heldhaftige dingen, maar je zou hem niet willen zijn: Er is iets mis met een antiheld (bijvoorbeeld zijn karakter, uiterlijk of gedrag) Antihelden zijn menselijker en echter dan DE helden. Bijvoorbeeld klokkenluider van de nothre dame.

Slide 10 - Tekstslide

extra
Speaking name: Een personage heeft speaking name als zijn naam een extra betekenis heeft. Het zijn vaak opvallende namen. (niet Rita of Bob) en zo een naam kan naar een bijbelse of mythologische figuur wijzen. Naam zegt iets over karakter of over het thema.


Personages: 2 soorten karakters en typen. Om te bepalen met wat voor personage je te maken hebt vraag je jezelf af: 1e zijn de personages typen of karakters. 2e wie zijn de hoofd en bij personen (figuren). 3e bepaal welke relatie er is. (familie, vriend, kennis). 4e let op: het uiterlijk het gedrag het innerlijk zijn naam.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Perspectief en vertelsituatie 
Je laat zien door wiens ogen jij het verhaal beleeft (een ‘ik+naam’; een ‘hij/zij+naam’; meerdere ‘ikken en/of hij/zij’s’?) én wie jou in het boek het verhaal vertelt. Laat ook zien waaruit dit in het boek blijkt (geef citaten). 
Bekijk het volgende filmpje voor meer uitleg over perspectief. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Tijd
In deze tak breng je het tijdgebruik van de schrijver in beeld. Ten eerste door de vertelde tijd in beeld te brengen; ten tweede door op de verteltijd in te gaan; en ten derde laat je de historische tijd zien waarin het verhaal speelt. Kijk het volgende filmpje voor meer uitleg:

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Stijl
In deze tak maak je duidelijk welk soort taal de schrijver inzet om zijn verhaal te vertellen. Schrijft hij/zij heel beeldend of juist heel kort en zakelijk? Realistisch of poëtisch? Met veel dialogen of heel indirect? Dit breng je hier in beeld.

Slide 17 - Tekstslide

Motieven
In deze tak maak je duidelijk welke zaken steeds terugkeren in het verhaal. Dit kunnen bijvoorbeeld bepaalde tegenstellingen, uitspraken, handelingen/acties, gedachtes of ideeën (van een personage) zijn.

Een voorbeeld: de voortdurende tweestrijd van de hoofdpersoon in het verhaal Dilemma; tussen outsider of populair zijn; vertellen of zwijgen; zijn eigen ideeën en de werkelijkheid; boeken en het journaal; zijn (enige) vriend of de massa etc.

Slide 18 - Tekstslide

Thema
In deze ‘eindtak’ maak je duidelijk waar het boek volgens jou écht over gaat. Wat zou er op een ‘teksttegeltje’ bij het boek kunnen? Alle andere takken moeten hier logischerwijs op aansturen.  

Bekijk de volgende video voor meer uitleg over thema en motief:

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video