Les 2: 30 mei

Opfrisser
  • Tekstdoelen
  • Opbouw van een tekst
  • Manieren om een tekst in te leiden
  • Manieren om een tekst af te sluiten
  • Onderwerp en deelonderwerpen
  • Hoofdgedachte
  • Functie van de titel
  • Alinea’s
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opfrisser
  • Tekstdoelen
  • Opbouw van een tekst
  • Manieren om een tekst in te leiden
  • Manieren om een tekst af te sluiten
  • Onderwerp en deelonderwerpen
  • Hoofdgedachte
  • Functie van de titel
  • Alinea’s

Slide 1 - Tekstslide

Welke tekstdoelen zijn er?
  • Informeren/uitleg geven: je komt iets nieuws te weten of je krijgt uitleg over hoe iets werkt of in elkaar zit.
  • Overtuigen: je wordt overtuigd dat iemands mening de juiste is.
  • Activeren: je wordt aangespoord iets te doen of te kopen.
  • Mening vormen/opiniëren: je ziet verschillende kanten van een onderwerp en kunt daarover nadenken en je mening vormen.
  • Amuseren: je wordt vermaakt door een verhaal.

Slide 2 - Tekstslide

Drie delen van een tekst
Een tekst bestaat uit drie delen:

  • Inleiding
  • Middenstuk/kern
  • Slot

Slide 3 - Tekstslide

Teksten inleiden
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren inleiden. Soms kiest hij voor een combinatie. 

  1. Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
  2. Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen 
  3. Een of meer vragen stellen.
  4. De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)


Slide 4 - Tekstslide

Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.

  1. Conclusie
  2. Samenvatting
  3. Advies

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
  • Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
  • Dit noem je het onderwerp van een tekst en wordt in 1 of enkele woorden opgeschreven.

Slide 6 - Tekstslide

Deelonderwerpen
  • In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
  • Deze kleinere onderdelen van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
  • Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
  • Wat zouden deelonderwerpen bij het onderwerp voetbal kunnen zijn? Of bij muziek?

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is dat wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen. 
  • De hoofdgedachte formuleer je in één zin.

Dus: 
  • Hoofdgedachte = in één zin waar de hele tekst over gaat (samenvatting).
  • Onderwerp = in maximaal 5 woorden (waar de tekst over gaat).

Slide 8 - Tekstslide

Functie van de titel
  • De lezer nieuwsgierig maken
  • Het onderwerp van de tekst noemen

Slide 9 - Tekstslide

Alinea's
  • Een tekst is meestal verdeeld in stukjes. 
  • Dit noemen we alinea's.

  • Hoe herken je een alinea?
  • Hoe heet de belangrijkste zin van een alinea?

Slide 10 - Tekstslide

Lees de tekst!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Kinderen online op safari
B
Dankzij het kanaal WildEarth kunnen kinderen online op safari.
C
Vragen stellen tijdens online safari
D
Online op safari

Slide 13 - Quizvraag

De alinea "Door de ... je thuis" behoort tot
A
de inleiding van de tekst.
B
het middenstuk van de tekst.
C
de afsluiting van de tekst.

Slide 14 - Quizvraag

Op welke manier wordt de aandacht van de lezer getrokken in de inleiding?
A
De schrijfster vertelt een kort, grappig verhaaltje.
B
De schrijfster noemt de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
C
De schrijfster begint met het stellen van vragen.
D
De schrijfster geeft advies.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe wordt deze tekst afgesloten?
A
Met een conclusie
B
Met een samenvatting
C
Met een advies
D
De tekst wordt niet afgesloten.

Slide 16 - Quizvraag

James Hendry zegt verderop in de tekst (derde alinea) over het stellen van vragen:
‘Dat vinden we alleen maar leuk’.

Deze tekst bevat...
A
een mening
B
een feit

Slide 17 - Quizvraag

In de derde alinea antwoordt Hendry: ‘Dat zijn ze helemaal niet’.

Waar verwijst 'ze' naar?
A
de negenjarige Amerikaanse jongen
B
de leeuwen, zebra's en een flinke kudde olifanten
C
de kijkers van kanaal WildEarth
D
de nijlpaarden

Slide 18 - Quizvraag

Lees de tekst!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Op welke manier wordt de aandacht van de lezer getrokken in de inleiding?
A
De schrijver vertelt een kort verhaaltje.
B
De schrijver noemt de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
C
De schrijver begint met het stellen van vragen.
D
De schrijver geeft advies.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe herken je de verschillende alinea's in deze tekst?
A
Tekst laten inspringen
B
Nieuwe regel gebruiken
C
Witregels gebruiken tussen de alinea's
D
Er zijn geen alinea's

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de kernzin van de derde alinea?
A
De eerste zin
B
De tweede zin
C
De derde zin
D
De laatste zin

Slide 23 - Quizvraag

Hoe wordt de tekst afgesloten?
A
Met een samenvatting
B
Met een advies
C
Met een conclusie
D
Er is geen afsluiting

Slide 24 - Quizvraag

Deze tekst is...
A
subjectief
B
objectief

Slide 25 - Quizvraag

Einde les

Slide 26 - Tekstslide