1. Het…………………(uitkleden) model voelde zich niet op haar gemak.
2. De…………………..(omspitten) tuin van Karel zag er rommelig uit.
3. Lize zag dat de………………(uitvergroten) foto scheef hing.
4. Niemand zag de………………………(volladen) vrachtauto staan.
5. Stijn zag de………………..(verdwalen) hond in zijn straat lopen.