Bespreking oefentoets leesvaardigheid havo 3 (toetsweek 1)

Bespreking oefentoets
 Toetsweek 1 - leesvaardigheid havo 3 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bespreking oefentoets
 Toetsweek 1 - leesvaardigheid havo 3 

Slide 1 - Tekstslide

Deel 1 - kennisvragen
Dit zijn vragen die over de theorie gaan en niet specifiek over de tekst.

Slide 2 - Tekstslide

1 Welke twee functies heeft een inleiding?

Slide 3 - Open vraag

2 Vul de zin aan met de juiste woorden.


De hoofdgedachte van een tekst is vaak een ______A_______ of een _____B________ en kan worden aangevuld met een ______C_______ of een _______D_______.



Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden als volgt op:
a = - b = - c = - d =

Slide 5 - Open vraag

3 Noem de 6 aandachtstrekkers die een schrijver kan gebruiken om de lezer nieuwsgierig te maken.

Slide 6 - Open vraag

4 Vul de onderstaande zin met het juiste woord aan. 


Een tekst met een vraag- en antwoordstructuur eindigt vaak met een samenvatting  of een ___________________.




Slide 7 - Tekstslide

Schrijf hier je antwoord van vraag 4 op.

Slide 8 - Open vraag

5 Een tekst met een verklaringsstructuur heeft de volgende opbouw:
- inleiding: onderwerp
- middenstuk: argumenten voor de stelling/tegenargumenten (+ weerlegging)
- slot: samenvatting





Slide 9 - Tekstslide

De genoemde opbouw bij vraag 5 is
A
correct
B
niet correct

Slide 10 - Quizvraag

6 Geef de opbouw weer van een tekst met een aspectenstructuur:

Slide 11 - Open vraag

Deel 2 - vragen over de tekst
De volgende vragen horen bij de tekst ‘Er zijn geen metselaars, dus metselt de robot maar’.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

7 Welke aandachtstrekker wordt in de inleiding gebruikt?
A
de aanleiding voor het schrijven van de tekst
B
een voorbeeld of een anekdote
C
iets uit de actualiteit
D
iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

8 Op welke manier introduceert de schrijver het onderwerp?
A
door een hoofdvraag te stellen
B
door een standpunt te geven
C
door een probleemstelling te formuleren

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

9 Wat is het verband tussen de derde zin van alinea 3 en het vervolg van de alinea?
A
oorzaak-gevolgverband
B
tegenstellend verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

10 ‘Dat testen is nodig, want metselen is niet eenvoudig te automatiseren, omdat het veel handelingen vereist in steeds wisselende omstandigheden.’ (al. 5) Wat zijn die ‘steeds wisselende omstandigheden’? Gebruik voor je antwoord niet meer dan 15 woorden.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

11 Wat is het verband tussen alinea 7 en alinea 8? Noteer ook het signaalwoord waaraan je dit verband herkent.

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

12 Wat klopt er niet helemaal aan de informatie in alinea 8?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

13 Wat kun je zeggen over de werksnelheid van een metselrobot? (al. 10)
A
Hij werkt langzamer dan een metselaar van vlees en bloed.
B
Hij werkt net zo snel als een metselaar van vlees en bloed.
C
Hij werkt sneller dan een metselaar van vlees en bloed.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

14 De tekst wordt afgesloten met
A
een aanbeveling of advies.
B
een conclusie.
C
een samenvatting.
D
een toekomstverwachting.

Slide 28 - Quizvraag

15 Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Het bedrijf Monumental heeft een metselrobot ontwikkeld, die functioneert als een soort zelfrijdende auto die continu met camera’s zijn omgeving scant.
B
Sinds 2016 zijn er al diverse metselrobots op de markt gekomen, zoals de Amerikaanse SAM en de Australische Hadrian X.
C
Uit onderzoek blijkt dat het aantal metselaars in Nederland in dertig jaar gedaald is van 26.000 naar 3500-4000.
D
Vanwege het metselaarstekort in de bouw is er een grote toekomst weggelegd voor metselrobots, zoals die van het jonge bedrijf Monumental.

Slide 29 - Quizvraag

16 De woorden a tot en met h staan onderstreept in de tekst. Zoek ze op in de tekst en leid de betekenis af uit de context. Maak de juiste combinaties: sleep de letter naar het juiste nummer. 
Er blijven twee betekenissen over.

Slide 30 - Tekstslide

16 De woorden a tot en met h staan onderstreept in de tekst. Zoek ze op in de tekst en leid de betekenis af uit de context. Maak de juiste combinaties: sleep de letter naar het juiste nummer. 
Er blijven twee betekenissen over.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Hoe heb je de toets gemaakt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Heb je nog vragen over de lesstof?

Slide 34 - Open vraag

Ik ben goed voorbereid op de toets!
Geef op een schaal van 1 tot 10 aan.
-110

Slide 35 - Poll

Goede voorbereiding..
1. Neem de lijst door op het blad 'kennen en kunnen' (zie e-mail Magister).
2. Neem de oefentoets goed door.
3. Neem de theorie en je aantekeningen nog een keer door.
4. Maak de opdrachten in het boek NN nog door, als je wilt.
5. Gebruik het stappenplan bij het geven van antwoord op de toetsvragen.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide