Klas 2 week 8-2023 les 1+

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven en vragen stellen
Wat ga je doen?
Ga naar Naslag Grammaire 2hv
5. Een vraag stellen
Maak in jouw vocabulaireschrift/map 
aantekeningen en noteer de vraagwoorden F-N

Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke vraagwoorden je al kent. Werk met * en potlood
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven en vragen stellen
Wat ga je doen?
Ga naar Naslag Grammaire 2hv
5. Een vraag stellen
Maak in jouw vocabulaireschrift/map 
aantekeningen en noteer de vraagwoorden F-N

Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke vraagwoorden je al kent. Werk met * en potlood

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- Weet ik hoe ik op 3 manieren een vraag kan stellen in het Frans en ken ik de Franse vraagwoorden







Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Link

Vraag stellen met/zonder vraagwoord

Ga in het digitale lesmateriaal naar
Boîte a gram - Vraagzinnen en vraagwoorden
(staat helemaal onderaan links na de chapitres)
Bekijk het instructiefilmpje en maak daarna de opdrachten.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag stellen zonder vraagwoord


Vous avez un chien = Jullie hebben een hond
Deze zin kun je op 3 manieren in het Frans vragend maken:
* Vous avez un chien?
Met est-ce que: Est-ce que vous avez un chien?
Inversie: Avez-vous un chien?

Slide 6 - Tekstslide

poser une question
  • zonder vraagwoord
  • met vraagwoord

Slide 7 - Tekstslide

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom
qui                             =          wie
que (quoi)              =          wat
Noteer deze in jouw persoonlijke woordenlijst en leer deze F-N & N-F

Slide 8 - Tekstslide

Waar werk jij?
A
Tu où travailles?
B
Tu travailles où?
C
Travailles-tu où?
D
Est-ce que où tu travailles?

Slide 9 - Quizvraag

Hoe werkt dat?
A
Comment ça fonctionne?
B
Comment est-ce que ça fonctionne?
C
Comment fonctionnes-ça?

Slide 10 - Quizvraag

Spreek jij Frans?
A
Tu parles français.
B
Parles-tu français?
C
Tu est-ce que parles français?
D
Est-ce que parles-tu français?

Slide 11 - Quizvraag

Welk programma kijken jullie?
A
Vous regardez quel programme?
B
Regardez-vous quel programme?
C
Quel programme est-ce que regardez-vous?
D
Est-ce que vous regardez quel programme?

Slide 12 - Quizvraag

Hoe lang duurt deze les?
A
Qu'est-ce que la durée de ce cours?
B
Comment est la durée de ce cours?
C
Quel est la durée de ce cours?
D
Quelle est la durée de ce cours?

Slide 13 - Quizvraag

Maak de zin vragend met est-ce que (hele zin opschrijven)
Il a un chien.

Slide 14 - Open vraag

Maak de zin vragend door middel van inversie(omdraaiing)
Il a un frère

Slide 15 - Open vraag

Maak de zin vragend op 3 manieren
Ils habitent à Groningen

Slide 16 - Open vraag

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak
Maken van de oefeningen en/of leren van de vocabulaire
In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 17 - Tekstslide

Au revoir

Slide 18 - Tekstslide