Grollball Quiz H3

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

der ultimative Grollball

Wie viel wisst ihr über Deutsch?

Das ist Grollball!

Wir spielen einen Quiz... 

• Test jouw kennis over verschillende thema's
• Ontvang punten of... Steel punten weg!

Das ist Barry <3

Punkte sammeln

Elk team start met 2 punten. 

Vraag goed beantwoord = 1 punt

Scoor met Barry = 1 punt

Team op eerste plek? = 

2 bonuspunten

Punkte ausgeben

Je kunt elke ronde kiezen:

 

1. Geef jouw team punten

2. Steel punten van een ander team 

Teams machen

1. Maak een team van 3-4 spelers.

2. Bedenk een passende naam voor jullie team. 

3. Eén van jullie logt in met de naam van jullie team. 

(gebruik de code hieronder).

Runde eins

Thema: die Schweiz!

De afkorting van Zwitserland is:

1. A
2. Ch
3. D
4. S

Wat zijn de officiële talen van Zwitserland?

1. Duits en Frans
2. Duits en Italiaans
3. Duits en Retro-romaans
4. Duits, Frans, Italiaans en Retro-romaans

Hoeveel inwoners heeft Zwitserland?

1. 8,9 miljoen
2. 8,7 miljoen
3. 83,2 miljoen

Hoe heten de provincies in Zwitserland?

1. Bundesland
2. Kanton
3. Kommitat
4. Provinz

Als je in Zwitserland iemand begroet, wat zeg je dan?

1. Grüß Gott
2. Servus
3. Grüezi
4. Ciao

Wat is de hoofdstad van Zwitserland?

1. Wenen
2. Berlijn
3. Bern
4. Hamburg

Wat is de hoogste berg van Zwitserland?

1. Dufourspitze
2. Matterhorn
3. Jungfrau
4. Monte Rosa

Wat is de grootste stad in Zwitserland?

1. Basel
2. Bern
3. Genève
4. Zürich

Runde zwei

Thema: 1e, 3e, 4e naamval

Grammatik
kies uit: 1e, 3e en 4e naamval

(jij) ________ hast (hem)____________ das erzählt.

1. Du - ihm
2. Du - ihn
3. Du - er
4. Dir - er

Grammatik
kies uit: 1e, 3e en 4e naamval

Darf ich (jij)____________fotografieren?

1. du
2. dir
3. dich
4. er

Welk rijtje klopt; vrouwelijke lidwoorden der-Gruppe? (1e, 3e, 4e naamval)

1. die-dem-der
2. die-der-die
3. die-der-der
4. die-die-der

Geef aan in welke naamval je het woord tussen haakjes moet zetten.
Ich habe ..... (mein) Auto gestern gewaschen.

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Welke naamval hebben de volgende voorzetsels "durch, für, ohne, um, bis, gegen"

1. 3e naamval
2. 1e naamval
3. 4e naamval

Theorie:
Het werkwoord 'bleiben' heeft de

1. 4e naamval
2. 3e naamval
3. 3e of 4e naamval
4. 1e naamval

In welke naamval staat het zinsdeel 'nach einer Stunde' ?

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Runde drei

Ausspracheregeln

Welche Aussprache ist richtig?
hören

1. o
2. eu
3. oi
4. oo

Wörter

Hoe moet je deze letter uitspreken?

ß (voorbeeld: Straße)

1. Als een B
2. Als een S

Welche Aussprache ist richtig?
Leute

1. o
2. eu
3. oi
4. oo

Wörter

Welche Aussprache ist richtig?
München

1. oe
2. uu

du

Welche Aussprache ist richtig?
Mädchen

1. a
2. aa
3. e
4. ee

käse

Welche Aussprache hörst du?

1. a = a
2. a = aa
3. ä = e
4. ä = ee

käse

Welche Aussprache hörst du?

1. z = s
2. z = ts

Wörter

Welche Aussprache ist richtig?
Häuser

1. oi
2. au
3. aa
4. ai

du

Welche Aussprache ist richtig?
hören

1. o
2. eu
3. oi
4. oo

Wörter

Hoe moet je deze letter uitspreken?

ß (voorbeeld: Straße)

1. Als een B
2. Als een S

Welche Aussprache ist richtig?
Leute

1. o
2. eu
3. oi
4. oo

Wörter

Welche Aussprache ist richtig?
München

1. oe
2. uu

du

Welche Aussprache ist richtig?
Mädchen

1. a
2. aa
3. e
4. ee

käse

Welche Aussprache hörst du?

1. a = a
2. a = aa
3. ä = e
4. ä = ee

käse

Welche Aussprache hörst du?

1. o = o
2. ö = eu

Wörter

Welche Aussprache hörst du?

1. u = oe
2. ü = uu

du

Runde vier

Reflexive Verben

Maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord):
"Wir haben... über das Thema unterhalten."

1. euch
2. uns
3. sich
4. ihn

Maak de volgende zin af:
Ich wasche .... das Gesicht.

1. dir
2. uns
3. mir
4. sich

Maak de volgende zin af:
Beeilst du .... bitte?

1. uns
2. dich
3. sich
4. euch

Maak de volgende zin af:
Er langweilt .... sehr.

1. mich
2. uns
3. sich
4. euch

Maak de volgende zin af:
Ich werde wach, ich strecke ... und stehe auf.

1. mir
2. mich
3. uns
4. euch

Maak de volgende zin af:
Ihr ärgert .... jeden Tag.

1. uns
2. sich
3. euch
4. mich

Maak de volgende zin af:
Ich putze .... die Zähne.

1. dir
2. sich
3. mir
4. euch

Maak de volgende zin:
Du erkältest .... ohne Jacke!

1. sich
2. dir
3. dich
4. mich

Bonuspunkte!

Das Team was zwei Bonuspunkte kriegt, ist...

Und der Gewinner ist...