In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
START
Slide 1 - Tekstslide
goal of doelpunt?
parfum of luchtje?
Slide 2 - Tekstslide
LEENWOORDEN
smartphone
date
woorden uit een andere taal
De helft van onze woorden komt uit een andere taal.
Slide 3 - Tekstslide
Noem twee leenwoorden die je gebruikt bij een sport.
Slide 4 - Woordweb
Voorbeelden van leenwoorden die je bij een sport gebruikt.
match – wedstrijd
reporter – verslaggever
coach – aanvoerder
racket – voorwerp dat je gebruikt om te slaan bij tennis of badminton
race – wedstrijd waarbij je zo snel mogelijk moet zijn
fitness – de sportschool
matchpoint – een beslissend punt van een wedstrijd
Slide 5 - Tekstslide
Leenwoorden in je kledingkast.
Welke kleding
zie je op
het plaatje hiernaast?
jeans – spijkerbroek
T-shirt
sneakers / gympen
baseballcap – pet
Slide 6 - Tekstslide
Liever Nederlands
Sommige mensen vinden het niet goed
om leenwoorden te gebruiken.
Ze zijn bang dat de Nederlandse taal verdwijnt.
In België zeggen ze daarom wentelwiek in plaats van helikopter, botsballon voor airbag, en duimspijker in plaats van punaise.
Slide 7 - Tekstslide
OPDRACHT
De woorden hieronder zijn leenwoorden die inmiddels niet meer weg te denken zijn uit het Nederlands. Kies twee woorden en verzin voor elk woord een nieuw Nederlands woord. Wie verzint het leukste woord?
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.