Toetsstof formeel en informeel enz. Nederlands

Welkom
Wat gaan we doen?
Herhalen Cursus 1: paragraaf 4
Herhalen Cursus 4: paragraaf 3, 4, 5.
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Wat gaan we doen?
Herhalen Cursus 1: paragraaf 4
Herhalen Cursus 4: paragraaf 3, 4, 5.

Slide 1 - Tekstslide

Formeel < > informeel

Slide 2 - Tekstslide

Formeel taalgebruik
Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje stijf. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Informeel
 Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is losser. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van formeel taalgebruik?
A
Jo! gast fijn je weer te zien!
B
He Henk, ga je naar de winkel?
C
Bedankt voor uw mail.
D
Groetjes..

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste aanhef en afsluiting?
A
Formeel: Geachte meneer Rutte, Met vriendelijke groet,
B
Informeel: Hallo Mark, Groeten,

Slide 6 - Quizvraag

Doei!
A
formeel
B
informeel

Slide 7 - Quizvraag


A
Formeel
B
Informeel

Slide 8 - Quizvraag

Formeel of informeel?
Jouw opa of oma
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 9 - Quizvraag

Formeel of informeel?
Een arts in het ziekenhuis
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 10 - Quizvraag

Als je een appje naar je vriend stuurt
A
gebruik je formele taal
B
gebruik je informele taal

Slide 11 - Quizvraag

Als je de directeur van een bedrijf schrijft
A
schrijf je formele taal
B
gebruik je informele taal

Slide 12 - Quizvraag

"Hopelijk heb ik u voldoende geïnformeerd."
Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel

Slide 13 - Quizvraag

Is dit formeel of informeel?
Met vriendelijke groet,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 14 - Quizvraag

formeel of informeel?
Kijk uit joh!

A
formeel
B
informeel

Slide 15 - Quizvraag

Formeel of informeel?
Een docent
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 16 - Quizvraag

Formeel of informeel?
Een bedrijf
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 17 - Quizvraag

Formeel of informeel: Hi gozer!
A
formeel
B
informeel

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een instruerende tekst?
A
Rouwkaart
B
Een krantenartikel
C
Handleiding Ikea-kast
D
Reclame

Slide 19 - Quizvraag

Een uitnodiging is een voorbeeld van een
A
informatieve tekst
B
amuserende tekst
C
instruerende tekst
D
activerende tekst

Slide 20 - Quizvraag

Wat wil de schrijver met het tekstdoel
"informeren"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt

Slide 21 - Quizvraag

Wat wil de schrijver met het tekstdoel
"instrueren"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt

Slide 22 - Quizvraag

Wat wil de schrijver met het tekstdoel
"overtuigen"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Wat voor tekstdoel heeft de schrijver?
informeren, instrueren of overtuigen

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Wat voor tekstdoel heeft de schrijver?
informeren, instrueren of overtuigen

Slide 27 - Open vraag

Uit welke taal komt het woord schnitzel?
A
B
C

Slide 28 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord föhn?
A
B
C

Slide 29 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord douche?
A
B
C

Slide 30 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord ambulance?
A
B
C

Slide 31 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord ober?
A
B
C

Slide 32 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord barbecueën?
A
B
C

Slide 33 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord sowieso?
A
B
C

Slide 34 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord zeppelin?
A
B
C

Slide 35 - Quizvraag

Uit welke taal komt het woord documentaire?
A
B
C

Slide 36 - Quizvraag

Als een taal eenmaal bestaat verandert hij niet meer.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Uit welke twee talen komen de meeste leenwoorden in onze taal?
A
Engels & Duits
B
Duits & Frans
C
Frans & Engels
D
Latijn & Duits

Slide 38 - Quizvraag

Uit welk land komt het leenwoord 'playbacken'?
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Italiaans

Slide 39 - Quizvraag

Komt dit leenwoord uit het Engels of uit het Frans?

diner
A
Engels
B
Frans

Slide 40 - Quizvraag

Welk woord is een Frans leenwoord?
A
Spitzen
B
Bühne
C
Mayonaise
D
Frankfurter

Slide 41 - Quizvraag



Welk woord is geen leenwoord uit het Frans?
A
de aanvoerder
B
het evenement
C
de poule
D
de blessure

Slide 42 - Quizvraag

'Cijfer' is een leenwoord uit het...
A
Frans
B
Arabisch
C
Latijn
D
Duits

Slide 43 - Quizvraag

Uit welke taal leende het Nederlands het eerst woorden?
A
Arabisch
B
Frans
C
Duits
D
Latijn

Slide 44 - Quizvraag