HV2 Chapitre 1 Bron D: Le Passé Composé (avoir)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

le Passé Composé

Passé Composé??!!

Ik speel….Zet de zin in de verleden tijd in het Nederlands (en zorg dat je het ww 'hebben' gebruikt)
Ik speel.

Nog eentje...
"Wij spelen."

1. Wij speelden.
2. Wij hebben gespeelt.
3. Wij hebben gespeeld.
4. Wij zijn gespeeld.

Geloof me... Frans is niets moeilijker!

Ik speel. -> Je joue. 

Ik heb gespeeld. -> J'ai joué.

Wij spelen. -> Nous jouons.

Wij hebben gespeeld. -> Nous avons joué.

Passé Composé : 2 delen

- Deel 1: het werkwoord AVOIR

j'ai

tu as

il / elle / on a

nous avons

vous avez

ils / elles ont

Passé Composé : 2 delen

- Deel 2: het voltooid deelwoord

Voorbeelden:

joué

dansé

aimé 

regardé

acheté

Wat viel op aan het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -ER?:

1. eindigen allemaal op é
2. eindigen allemaal op iets anders
3. eindigen allemaal op ée
4. zien er leuk uit

avoir, 6 vormen

Zoals ik al zei: heel simpel die Passé Composé

Men neemt:

1. een vorm vh ww 'avoir'   +   2. het VD van het ww

        

                                    joué,                 dansé, regardé, aimé, parlé

                             travaillé, ...

Faites attention!

Verbes irréguliers:

- être -> été : J'ai été malade. = Ik ben ziek geweest.

- avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.

- faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?

.

volgorde zin

Nederlands: Ik heb het huiswerk gemaakt.

Frans: J'ai fait les devoirs.

Ik heb gedanst.

1. Je danse
2. Je suis dansé
3. J'ai danse
4. J'ai dansé

Zij heeft gekeken.

1. Elle a regardé
2. Elle a regardée
3. Elle regardé
4. Elle a regarde

Jullie hebben gegeten.

1. Vous avez mangée
2. Vous aves mangé
3. Vous avez mange
4. Vous avez mangé

Zij heeft gemaakt.

1. Elle a fairé
2. Elle a faité
3. Elle a fait
4. Elle ai fait

Wij hebben gespeeld (nous - jouer).

Jij hebt gewonnen (gagner).

Zij hebben gewerkt (ils - travailler).

Ik heb gehad (avoir).

Zij heeft gedaan (faire).

Met hoeveel woorden maak je de passé composé?

J'ai joué.

Vous avez dansé.

Elles ont été.

On a joué.

Tu as mangé.

Ik heb gespeeld.

U heeft gedanst.

Zij zijn geweest.

Men heeft gespeeld. 

Jij hebt gegeten.

Wat valt op aan : j'ai été = ik ben geweest

Met welke 2 woorden maak je de passé composé?

Welke zin is correct?

1. Tu as été en France?
2. Tu as en France été?

Welke zin is correct?

1. J'ai passé de bonnes vacances.
2. J'ai de bonnes vacances passé

Tu as compris?

1. Oui
2. Non
3. Un peu

Et maintenant?

Après réponse A: fais les exercices 16e, 17 d, e, 

Après réponse B/C: lis Grammaire page 32 et 33, et fais les exercices 16e, 17, a, b, c, d,