In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5 - Vermogen
Lesbrief Levensloop
vwo 4
Slide 1 - Tekstslide
Deze les:
Lesdoelen:
ruilen over tijd
kapitaalinkomen
rendement en beleggen
Reële waarde van vermogen en de consumentenprijsindex
Slide 2 - Tekstslide
Ruilen over de tijd
Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.
Slide 3 - Tekstslide
Ruilen over de tijd
Sparen: je stelt je consumptie uit
Lenen: je vervroegt je consumptie
Een voorbeeld van ruilen over de tijd
is studeren.
Slide 4 - Tekstslide
Rol van de bank bij sparen en lenen
Slide 5 - Tekstslide
Inflatie = gemiddelde prijsstijging van producten in een land.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Overzicht - rendement
-
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement spaarrekening:
Rente
Slide 10 - Tekstslide
Indexcijfers
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100.
Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.
Slide 11 - Tekstslide
Rente
Rente een ander woord daarvoor is interest.
Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.
Slide 12 - Tekstslide
Formule omschrijven
Ric = Nic/Pic x 100 is een lineaire formule
Ezelsbruggetje: 3 = 6/2
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Inkomstenbelasting
Box 1: inkomen uit werk en woning
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
Slide 16 - Tekstslide
Box 3
Niet echte inkomen uit vermogen maar aangenomen:
Slide 17 - Tekstslide
Inflatie
Oorzaken inflatie:
Stijging van de vraag (bestedingsinflatie)
Kosten stijgen bij bedrijven (kosteninflatie)
Stijging importprijzen
De overheid vraagt meer geld
Slide 18 - Tekstslide
Voordelen van inflatie
Voordelen van inflatie:
de waarde van je schuld wordt minder
voor de concurrentiepositie als de inflatie in het buitenland groter is dan in Nederland
Slide 19 - Tekstslide
Nadelen van inflatie
Nadelen van inflatie:
koopkracht daalt
Spaargeld wordt minder waard
Ondernemersrisico wordt groter
Slide 20 - Tekstslide
Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
B
De btw-tarieven stijgen.
C
Het aanbod van producten stijgt.
D
De vraag naar goederen en diensten neemt af.
Slide 21 - Quizvraag
Als gevolg van de inflatie, verhoogt de ECB de rente. Wat is het gevolg voor de inflatie?
A
Die wordt lager, want lenen wordt duurder
B
Die wordt hoger, want lenen wordt goedkoper
Slide 22 - Quizvraag
Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard
Slide 23 - Quizvraag
Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
B
De btw-tarieven stijgen.
C
Het aanbod van producten stijgt.
D
De vraag naar goederen en diensten neemt af.
Slide 24 - Quizvraag
Als gevolg van de inflatie, verhoogt de ECB de rente. Wat is het gevolg voor de inflatie?
A
Die wordt lager, want lenen wordt duurder
B
Die wordt hoger, want lenen wordt goedkoper
Slide 25 - Quizvraag
Juist of onjuist? Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104
Slide 30 - Quizvraag
Koopkracht is:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen met het geld dat je hebt
C
Hoeveel spaargeld je hebt
Slide 31 - Quizvraag
Het inkomen van Timon is met 5% gestegen t.o.v. vorig jaar. De prijzen zijn in de zelfde periode met 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Timon veranderd? Gestegen of gedaald?
Slide 32 - Open vraag
Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?