Week 8 - les 1 - lezen H2

Welkom!
Woensdag 23 februari


1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Woensdag 23 februari


Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Huiswerkcontrole (alles af gram H2 en H3!)
  • Hoe zat het ook alweer?
  • Lezen H2
  • Vrijdag: na werkdoelen oefenen ft of fictie

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverbanden - hoe zat dat?
  • Chronologisch tekstverband
  • Opsommend tekstverband
  • Toelichtend tekstverband
  • Tegenstellend tekstverband 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een chronologisch en een opsommend tekstverband?

Slide 4 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een toelichtend of tegenstellend tekstverband. Geef aan welke van de 2 het is.

Slide 5 - Open vraag

Geef een signaalwoord van een opsommend verband.

Slide 6 - Open vraag

Tekstverbanden
  • Chronologisch: gebeurtenissen in de juiste TIJDvolgorde (vroeger, eerst, daarna, intussen, etc).
  • Opsommend: dingen worden achter elkaar opgenoemd (om te beginnen, bovendien, verder, ook, etc).
  • Tegenstellend: tegenovergestelde zaken (maar, tegenover, toch, echter, etc).
  • Toelichtend: extra info gegeven vaak met een vb ( zo, zoals, denk aan, etc).

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Concluderend tekstverband
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie uit de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, al met al, etc.

Slide 9 - Tekstslide

Redengevend verband
Dit verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Er wordt een reden gegeven.

Signaalwoorden: daarom, om die reden, dankzij, dus, want, omdat, etc.

Slide 10 - Tekstslide

Oorzakelijk verband
Er gebeurt iets buiten iemands wil. 

Signaalwoorden: doordat, daarom, dus, dankzij, het gevolg is, dat komt door, etc.

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijkend tekstverband
De schrijver maakt iets duidelijk door een verschil of overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, etc.

Slide 12 - Tekstslide

Bij welk verband hoort
'dus'
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 13 - Quizvraag

Bij welk verband hoort
'kortom'
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 14 - Quizvraag

Werkdoelen
Havo: opdr. 1 en 2.

Vwo: opdr. 2 en 4.
Sla vandaag opdr. 2 nog even over. Dit doen we samen, de volgende les.


Slide 15 - Tekstslide