In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Can
Geeft aan dat iets KAN/MAG
I can walk.
He can play the piano.
We can jump really high.
You can go now.
Could
Geeft aan dat iets ZOU KUNNEN (beleefd) + dat het in het verleden kon/mocht
I could be on time.
That could be true.
In 1987, he couldn't cross safely.