In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Can
Geeft aan dat iets KAN
I can walk.
He can play the piano.
We can jump really high.
Bij he/she/it GEEN -s
Could
Geeft aan dat iets ZOU KUNNEN (beleefd) + dat het in het verleden kon
I could be on time.
That could be true.
In 1987, he couldn't cross safely.