Plaats van het persoonlijk v.n.w.
1. voor het eerste werkwoord in de zin (persoonsvorm)
Je vois la fille -> je la vois
J'ai vu la fille -> je l'ai vu
2. als er een heel werkwoord in de zin staat, staat het voor het hele werkwoord
Je veux prendre le pomme -> je veux le prendre
Je peux entendre la fille -> Je peux l'entendre