In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Onderdelen in deze les
0
Slide 1 - Video
boek schrift en rekenmachine op tafel
Startopdracht: kijk de vragen tot en met 17 na
begin daarna met vraag 18
Slide 2 - Tekstslide
boek schrift en rekenmachine op tafel
Wat gaan we doen
vorige les
nakijken en afmaken opgaven paragraaf 2
samenvatting
intro paragraaf 3
Slide 3 - Tekstslide
§2.2 Sparen of beleggen?
•welke redenen er zijn om te sparen
•hoe je berekent wat sparen aan rente oplevert
•wat de voor- en nadelen van beleggen zijn
In deze les leer je:
Slide 4 - Tekstslide
Sparen
Sparen: een deel van je inkomen niet uitgeven Iemand die spaart, besteedt pas later geld dat hij nu verdient.
Slide 5 - Tekstslide
2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)
Sparen
Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
Sparen:
het niet uitgeven van je geld
Sparen voor de rente
Sparen voor een bepaald doel
Sparen uit voorzorg
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Tekstslide
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)
Enkelvoudige rente
-> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald
Samengestelde rente
-> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
-> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
Let op! rente op een spaarrekening kan variabel zijn!!
Slide 9 - Tekstslide
2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)
Sparen
Je ontvangt rente
Rentebedrag is afhankelijk van
Rentepercentage
De hoogte van het spaargeld
De periode dat het geld op een spaarrekening staat
Rente:
een vergoeding voor iemand die zijn geld beschikbaar stelt aananderen
Slide 10 - Tekstslide
Rekenen met enkelvoudige rente
Robert zet €1.500 op een spaardeposito
Hij ontvangt van de bank 1,5% rente
Hoeveel rente ontvangt hij na 1 jaar
Hoeveel rente ontvangt hij totaal na 3 jaar?
Wat is de formule?
Spaardeposito:
een spaarrekening waarop het geld voor een afgesproken periode vast staat tegen een vaste rente. De rente op een spaardeposito wordt gewoonlijk na iedere periode naar je betaalrekening overgemaakt.
Vraag 15
2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)
Slide 11 - Tekstslide
Je hebt €2.500 op je spaarrekening. Je krijgt 1,4% rente.
Je belegt je geld in iets waarvan je verwacht dat de waarde stijgt
Het risico is hoger, maar het kan zijn dat je meer verdient met aandelen dan met rente
Als het goed gaat met een bedrijf, stijgt de koers van een aandeel en wordt er dividend uitgekeerd
Dividend:
een winstuitkering van een bedrijf aan de houders van aandelen
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)
Slide 15 - Tekstslide
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst
Rendement spaarrekening:
Rente
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)
Slide 16 - Tekstslide
Aan het werk!
Maken t/m opgave 20
Klaar? begin ook aan pargraaf 3
Slide 17 - Tekstslide
telefoons in de telefoontas,
boek, schrift en rekenmachine op tafel
Start:
schrift open, begin alvast met nakijken paragraaf 2.2
Slide 18 - Tekstslide
programma
uitleg paragraaf 3
Lenen kost geld!
maken paragraaf 3 ZS
Samenvatting
Slide 19 - Tekstslide
2.3 Lenen is betalen (deel 1)
Geld lenen betekend dat je gebruik maakt van geld van een ander
Het terugbetalen van dit geld, noem je aflossen
Alles wat je meer betaald, dan dat je hebt geleend, noem je kredietkosten
Slide 20 - Tekstslide
2.3 Lenen is betalen (deel 1)
Je kunt om verschillende renenen geld lenen
Leenmotieven
Tijdelijk geldtekort
Aankoop van een duurzaam consumptiemiddel
Aankoop van een woning (hypotheek)
Om een onverwachte tegenvaller op te vangen
Slide 21 - Tekstslide
2.3 Lenen is betalen (deel 1)
Consumptieve kredieten
Consumptief krediet:
je leent geld voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen
Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
Salariskrediet
Je leent een bedrag en betaalt dat terug in een afgesproken aantal termijnen die elke maand gelijk blijven
Je spreekt met de bank af tot welk maximumbedrag je mag lenen, de kredietlimiet. Deze limiet blijft, dus al je weer een bedrag hebt afgelost, kun je weer opnieuw lenen tot deze limiet.
Je mag 'rood' staan tot een afgesproken bedrag. Dit bedrag is afhankelijk van je salaris
Slide 22 - Tekstslide
Kredietvormen
Consumptief krediet (bank):
- Persoonlijke lening
- Doorlopend krediet
- Salariskrediet
Consumptief krediet (winkel):
- Koop op afbetaling
- Huurkoop
Slide 23 - Tekstslide
0
Slide 24 - Video
Aan het werk!
Maken t/m opgave
29
behalve 26
Slide 25 - Tekstslide
Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50
Slide 26 - Quizvraag
Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen
Slide 27 - Quizvraag
Het minste risico loop ik bij
A
obligaties
B
aandelen
Slide 28 - Quizvraag
Jelte krijgt 1,5% samengestelde rente over zijn spaargeld. Op 1 januari 2015 bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december 2017 op zijn rekening?