vragen met Have en Have Got

Vragen maken met HAVE en HAVE GOT
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vragen maken met HAVE en HAVE GOT

Slide 1 - Tekstslide

In deze les....
- herhalen we hoe je vragen maakt met HAVE en HAVE GOT
- oefenen we met vragen maken met HAVE en HAVE GOT

Slide 2 - Tekstslide

Eerst weer even opwarmen...

I have - ik heb
You have - jij hebt
We have - wij hebben
You have - jullie hebben
They have - zij hebben
En...

He has - hij heeft
She has - zij heeft
It has - het heeft

Slide 3 - Tekstslide

I, you, we, they
She, he, it
have
has
do
does

Slide 4 - Sleepvraag

Have en have got...
Het is wat verwarrend, maar eigenlijk helemaal niet moeilijk.
Have en have got betekenen BEIDE HETZELFDE, namelijk het werkwoord 'hebben'. 

Slide 5 - Tekstslide

Vragen maken met HAVE
Bij I, you, we en they begint de vraag met do.

Voorbeeld: 
You have a tidy room.

Vraagzin:
Do you have a tidy room?

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: 
They have a summer house.

Vraagzin:
Do they have a summer house?

Slide 7 - Tekstslide

Bij he, she en it begint de vraag met does
Bij does verandert has in have.
Voorbeeld:
She has her own room.

Vraagzin:
Does she have her own room?

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld: 
It has a big garden.

Vraagzin: 
Does it have a big garden?

Slide 9 - Tekstslide

Vragen maken met HAVE GOT
Bij I, you, we en they gebruik je have got
Bij vragen met have got zet je have vooraan in de zin.
Voorbeeld:
I have got a bigger room.

Vraagzin:
Have I got a bigger room?

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld:
You have got a nice room.

Vraagzin:
Have you got a nice room?

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld:
We have got the same carpet.

Vraagzin:
Have we got the same carpet?

Slide 12 - Tekstslide

Bij he, she en it gebruik je has got. Bij vragen met has got zet je has vooraan in de zin.
Voorbeeld:
He has got a bunk bed.

Vraagzin:
Has he got a bunkbed?

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld:
She has got a messy room.

Vraagzin:
Has she got a messy room?

Slide 14 - Tekstslide

Onderstreep bij de zinnen altijd 
eerst het gezegde!
Staat er HAVE/HAS of HAVE/HAS GOT?

Slide 15 - Tekstslide

Even oefenen...
It has a big garden.
A
Has it a big garden?
B
Do it has a big garden?
C
Does is have a big garden?
D
Does is has a big garden?

Slide 16 - Quizvraag

They have a summer house.
A
Do they have a summer house?
B
Does they have a summer house?
C
Have they a summer house?
D
They have a summer house?

Slide 17 - Quizvraag

They have got a cosy house.
A
Have they got a cosy house?
B
Has they got a cosy house?
C
Do they have a cosy house?
D
Have they a cosy house?

Slide 18 - Quizvraag

You have got a beautiful garden.
A
Have you a beautiful garden?
B
Do you have a beautiful garden?
C
Has you got a beautiful garden?
D
Have you got a beautiful garden?

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Maak vragend:
We have got a nice class.

Slide 22 - Open vraag

Maak vragend:
Susan has got 2 brothers.

Slide 23 - Open vraag

Maak vragend:
The teachers have a meeting.

Slide 24 - Open vraag

Maak vragend:
The teachers have got a meeting.

Slide 25 - Open vraag

Maak vragend:
He has a puppy.

Slide 26 - Open vraag

Laatste keer, maak vragend:
Kanye has a lot of money.

Slide 27 - Open vraag

Well done!

Slide 28 - Tekstslide

Ik kan nu goed vragen maken met HAVE en HAVE GOT
A
Ja zeker!
B
HAVE GOT snap ik wel, maar HAVE niet
C
Ik vind het alleen moeilijk bij DOES
D
Ik snap er echt niks van

Slide 29 - Quizvraag