TH1a

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Unit 4

 (out and about)

What do you still know about

the present simple?

wat wil je in mijn les zien?

present simple.....................................

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I am (ik ben)

You are (jij bent / jullie zijn)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to be)

1. am
2. is
3. are
4. be

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
My parents (to be)

1. am
2. is
3. are
4. be

Maak vragend:
They are my best friends.

Maak vragend:
She is a nice girl.

Maak vragend:
My parents are at home.

The Present Simple (to have got)

Het werkwoord to have heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I have 

You have 

We have 

They have 

He has 

She has 

It has 

vraag maken met have/has got:

He has got a dog.
Has he got a dog?

They have got a big house.

Have they got a big house?

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to have got)

1. have got
2. have
3. has got
4. has

Maak vragend:
Bart has got new jeans.

Maak vragend:
I have got a test next week.

Maak vragend:
We have got lots of time.