14-10-2021 Wie schlau sind Tiere?

1 / 13
volgende
Slide 1: Interactive video met 12 slides
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

12

Slide 1 - Video

00:20-00:40
Wat voor werk doet Martin?
Bekijk het fragment en beantwoord daarna de vraag.

belangrijke woorden:
das Ergebnis = het resultaat, de uitkomst
schlau = slim
Forscher, Forschung, forschen = onderzoek
das Lernverhalten = het leergedrag
lösen = oplossen
auswerten = analyseren, beoordelen
beobachten = observeren, bekijken
die Tierart = de diersoort

Slide 2 - Tekstslide

04:52
Wat voor werk doet Martin?
A
boer
B
kapper
C
natuurbeschermer
D
onderzoeker

Slide 3 - Quizvraag

04:53-05:08
Is paard Hans slimmer dan andere paarden?

Beantwoord de vraag na het bekijken van het volgende fragment.

belangrijke woorden:
rechnen = rekenen
behaupten = beweren, zeggen
die Körpersprache = de lichaamstaal

Slide 4 - Tekstslide

05:46
Is paard Hans slimmer dan andere paarden?
A
nee
B
iets slimmer
C
veel slimmer
D
hij is de Einstein onder de paarden

Slide 5 - Quizvraag

05:56-06:11
Kunnen vogels echt samenwerken?
Beantwoord deze vraag na het bekijken van het volgende fragment

belangrijke woorden:
der Versuch = het experiment
die kognitive Leistung = de verstandelijke prestatie
merken = onthouden

Slide 6 - Tekstslide

10:30
Kunnen vogels samenwerken?
A
nee
B
matig
C
behoorlijk goed
D
heel goed

Slide 7 - Quizvraag

10:37-10:52
Hoe leren dieren?
Beantwoord deze vraag na afloop van het volgende fragment.

Belangrijke woorden:
Weissbüschelaffen = penseelaapjes
die Fähigkeit = het vermogen
zuschauen = toekijken
aufmerksam sein = opletten
das Gehirn = de hersenen

Slide 8 - Tekstslide

17:01
Hoe leren dieren?
A
uit boeken
B
door toe te kijken
C
door er achteraf over na te denken
D
eigenlijk leren ze niet echt

Slide 9 - Quizvraag

17:02-17:17
Welk verschil tussen hond en mens wordt duidelijk?
Beantwoord de vraag na het bekijken van het volgende fragment

Belangrijke woorden:
die Erziehung = de opvoeding
die Artgenossen = de soortgenoten
der Oberbegriff = de categorie, het verzamelbegrip

Slide 10 - Tekstslide

20:02
Welk verschil tussen hond en mens werd duidelijk?
A
de mens heeft een veel beter reukvermogen
B
de hond maakt makkelijker vrienden
C
de hond is eigenlijk toch slimmer
D
de mens kan denken in categorieën

Slide 11 - Quizvraag

20:23-20:38
Welke verschillen zijn er tussen de honden?
Beantwoord de vraag als je het fragment hebt bekeken.

belangrijke woorden:
die Studie = het onderzoek
der Unterschied = het verschil
hektisch = druk (qua gedrag)

Slide 12 - Tekstslide

24:12
Welke verschillen zijn er tussen de honden?
A
slimme honden zijn beter
B
elke hond pakt het anders aan
C
er is geen verschil
D
er zijn alleen uiterlijke verschillen

Slide 13 - Quizvraag