H3 par. 3.1 De Verlichting

Tijd van pruiken en revoluties
Politieke revoluties
Par. 3.1 De Verlichting
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tijd van pruiken en revoluties
Politieke revoluties
Par. 3.1 De Verlichting

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten H3
27. De Verlichting
28. Het ancien régime en verlicht absolutisme
30. De democratische revoluties

Slide 2 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Denk hierbij bijvoorbeeld jagen en verzamelen, landbouw, industrie. 
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
 

Slide 3 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • hoe wordt de samenleving bestuurd? 
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
  • Wie controleert de wetten en wie voert ze uit?
 

Slide 4 - Tekstslide

Invalshoeken
  • sociaal: 
  • dit gaat bijvoorbeeld over de leefomstandigheden van mensen en de verschillende sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 5 - Tekstslide

Invalshoeken
  • cultureel: wat denken en voelen de mensen en hoe uitten ze dit?
  • bijvoorbeeld in hun gewoontes en regels, 
  • geloof, 
  • kunst en 
  • wetenschap. 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt een beschrijving geven van de standensamenleving in het ancien régime.
  • Je kunt uitleggen dat de Verlichting een nieuwe manier van denken was.
  • Je kunt met enkele voorbeelden uitleggen dat verlichte denkers nieuwe ideeen hadden over goed bestuur.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 7 - Tekstslide

Standensamenleving
  • De bevolking van Frankrijk was een standenmaatschappij.  
  • Je geboorte bepaalde de stand waartoe je behoorde.
  • De bevolking was verdeeld in 3 standen:  
  • 1e stand: geestelijkheid.  
  • 2e stand: adel.   
  • 3e stand: de rest van de bevolking (ongeveer 98%)

Slide 8 - Tekstslide

Standensamenleving
  • Taken:
  • 1e stand: bidden. 
  • 2e stand: land verdedigen en koningen helpen bij bestuur.
  • 3e stand: werken en voedsel verbouwen. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving vol gelijkheid
B
Een samenleving die verdeeld was in drie standen
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving die was verdeeld in twee standen

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel standen waren er in Frankrijk?
A
1 stand
B
2 standen
C
3 standen
D
4 standen

Slide 11 - Quizvraag

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, burgers & boeren/arbeiders
C
Geestelijken, adel, burgers & boeren/arbeiders

Slide 12 - Quizvraag

De standensamenleving
  • Geestelijken en edelen vormden een kleine groep, maar bekleedden bijna alle belangrijke functies in de kerk, leger en het bestuur.
  • Zij bezaten ook een groot deel van de grond.
  • Tenslotte hadden zij allerlei privileges (voorrechten), zoals geen belasting betalen, maar wel innen én een eigen rechtbank.

Slide 13 - Tekstslide

Standensamenleving
  • 98% van de Fransen hoorden bij de 3e stand, die wel belasting moesten betalen:
  1. Rijke burgers (zonder titel) in de steden. (kooplieden, rechters, bankiers etc). 
  2. Ambachtslieden en winkeliers 
  3. De boeren op het platteland en arme loonarbeiders in de steden.  

Slide 14 - Tekstslide

Standensamenleving
  • De onderste laag van de 3e stand moest hard werken. 
  • Bezaten maar een klein stukje land of pachtten (huren) dit.
  • Na betaling van pacht en belastingen bleef er weinig over.  
  • Bovendien moesten boeren minimaal 1 dag per week gratis werken voor de 1e en 2e stand werken (= herendiensten).

De 3e stand was ontevreden over de standensamenleving:

Slide 15 - Tekstslide

Standensamenleving
  • Ondanks dat sommigen in de 3e stand rijk waren, hadden ze geen privileges: 
  • ze konden geen belangrijke baan in de kerk, bestuur of leger krijgen.
  • Boeren waren erg arm!

Slide 16 - Tekstslide

Welke van de drie standen werd ongelijk behandeld?
A
de 1e stand
B
de 2e stand
C
de 3e stand

Slide 17 - Quizvraag

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 18 - Quizvraag

We betalen wel belasting, maar hebben geen inspraak. Dat is oneerlijk!
Bij welke groep hoort deze uitspraak?
A
Boeren
B
Rijke burgers
C
Edelen
D
Geestelijken

Slide 19 - Quizvraag

Verlicht denken
  • Tijdens de wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw hadden logisch nadenken en het doen van experimenten gezorgd voor nieuwe kennis.
  • Gevolg: meer vertrouwen in het menselijk verstand.
  • Dankzij de rede zouden de mensen de wereld om hen heen steeds beter begrijpen.

Slide 20 - Tekstslide

Verlicht denken
  • Wie de wereld beter begreep ('verlicht' was), kon de wereld ook verbeteren.
  • Mensen gingen anders naar bijv. natuurrampen kijken.
  • Eerst werden deze gezien als een straf van God, maar wetenschappers hadden logische verklaringen voor deze natuurverschijnselen.

Slide 21 - Tekstslide

Verlicht denken
  • Deze manier van denken, waarbij mensen m.b.v. het menselijk verstand de wereld hoopten te verbeteren, noemen we de Verlichting.
  • Verlichte denkers vonden dat je kritisch moet nadenken.
  • Dus niet klakkeloos doen wat gebruikelijk was.
  • Waren voor religieuze tolerantie (verdraagzaamheid).

Slide 22 - Tekstslide

Nieuwe ideeen over goed bestuur
Verlichte denkers:
  • kritiek op de standensamenleving.
  • kritiek op het absolutisme.
  • mensen zijn vrij & gelijk.

Verlichte denkers waren het niet eens over de manier waarop de ongelijkheid opgelost kon worden.

Slide 23 - Tekstslide

Jean-Jacques Rousseau wilde democratie: niet de koning, maar het volk moest de absolute macht hebben.
Charles de Montesquieu wilde een scheiding van machten.

Slide 24 - Tekstslide

Nieuwe ideeen over goed bestuur
Scheiding van machten:
  1. Wetgevende macht: vergadering van volksvertegenwoordigers maken de wetten.
  2. Uitvoerende macht: de koning en de regering voeren de wetten uit.
  3. Rechtsprekende macht: rechters geven straffen als burgers, koning of regering zich niet aan de wetten houden.

Slide 25 - Tekstslide

Nieuwe ideeen over goed bestuur
  • Absolute vorsten waren niet blij met de nieuwe, verlichte ideeen: verboden boeken met kritiek op bestuur en kerk.
  • Vooral in Frankrijk was deze censuur streng.
  • Toch konden koningen en de kerk de verspreiding van de verlichte ideeen niet stoppen: in koffiehuizen en salons werd er veel gediscussieerd door geleerden en burgers.
  • Publiek debat: velen in de samenleving praatten mee.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat is geen kenmerk van de verlichting?
A
verdraagzaamheid
B
tolerantie
C
vrijheid van meningsuiting
D
absolutisme

Slide 28 - Quizvraag

Hoort deze afbeelding bij de verlichting?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Welke verlicht denker heeft de scheiding van machten bedacht?
A
Rousseau
B
Montesquieu

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 32 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 33 - Open vraag